ECLI:NL:RVS:2016:3173

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
201603044/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • B.P. Vermeulen
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het college voor promoties van de Technische Universiteit Delft inzake toelating tot het promotietraject

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college voor promoties van de Technische Universiteit Delft, waarbij [appellant] niet werd toegelaten tot het promotietraject. Het college had op 26 mei 2014 besloten om [appellant] niet toe te laten, na een evaluatiebijeenkomst die op 7 oktober 2013 had plaatsgevonden. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.

[appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de go/no-go bijeenkomst tijdig heeft plaatsgevonden. Hij stelt dat de bijeenkomst van 7 oktober 2013 niet als zodanig kan worden beschouwd, omdat er geen formulier is opgemaakt. De rechtbank oordeelt echter dat de bijeenkomst wel degelijk tijdig was en dat de beslissing van 26 mei 2014 niet te laat is genomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de procedure correct is gevolgd. De gastvrijheidsovereenkomst van de TU Delft wordt niet in deze procedure behandeld, omdat deze losstaat van de besluitvorming van het college. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201603044/1/A2.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 maart 2016 in zaak nr. 15/1711 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college voor promoties van de Technische Universiteit Delft.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2014 heeft het college besloten [appellant] niet toe te laten tot het promotietraject.
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.E. Santurio Gonzalez, dr. J. Sinke en J. de Jong, allen werkzaam bij de Technische Universiteit Delft (hierna: TU Delft), zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding van het hoger beroep
1. [appellant] is op 1 januari 2013 gestart als promovendus bij de sectie Structural Integrity & Composites aan de TU Delft. [appellant] had ten tijde van belang een arbeidsovereenkomst met onderzoeksinstituut M2i en heeft van de TU Delft gastvrijheid verleend gekregen om gebruik te maken van de faciliteiten van de TU Delft. Naar aanleiding van een evaluatiebijeenkomst (de zogenoemde go/no-go bijeenkomst) heeft het college op 26 mei 2014 besloten dat [appellant] niet wordt toegelaten tot het promotietraject. [appellant] kan zich daarin niet vinden.
2. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, geoordeeld dat op 7 oktober 2013 en derhalve binnen de daarvoor geldende termijn van uiterlijk een jaar na aanvang van de werkzaamheden van [appellant] een go/no-go bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Dat [appellant] na een jaar mocht doorwerken aan zijn onderzoek betekent niet dat hij erop mocht vertrouwen dat een positieve go/no-go beslissing was genomen, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat tijdig een go/no-go bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Daartoe voert [appellant] aan dat de bijeenkomst van 7 oktober 2013 niet die bijeenkomst kan zijn geweest. Aansluitend op de go/no-go bijeenkomst dient een formulier te worden opgemaakt waaruit blijkt of de beoogd promotor tot een positieve (go) of negatieve (no-go) beoordeling heeft beslist, en dat is op 7 oktober 2013 niet gebeurd. Voor zover het college ter zitting in beroep heeft verklaard dat het is toegestaan dat tussen de go/no-go bijeenkomst en het invullen van het formulier een lange tijd kan liggen, is dat onjuist, aldus [appellant]. Verder voert [appellant] aan dat de eigenlijke go/no-go bijeenkomst plaatsvond op 26 mei 2014, en derhalve buiten de daarvoor geldende termijn van uiterlijk 15 maanden na aanvang van zijn werkzaamheden.
3.1. Ingevolge artikel 7.19, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) stelt het college voor promoties het promotiereglement vast.
Ingevolge artikel 1.1 van het Promotiereglement 2004, aangepaste versie januari 2012 (hierna: het Promotiereglement), dat ten tijde van belang van toepassing was, wordt verstaan onder go/no-go gesprek het beoordelingsgesprek na het eerste promotiejaar waarbij de beoogd promotor beoordeelt of de eerstejaars promovendus geacht wordt in staat te zijn binnen vier jaar te promoveren.
Ingevolge artikel 2.4 draagt de Graduate School er zorg voor dat er voor de afloop van het eerste jaar een evaluatiegesprek (go/no-go gesprek) plaatsvindt tussen de eerstejaars promovendus en de beoogd promotor. De beoogd promotor beslist tijdig of hij de eerstejaars promovendus in staat acht het promotietraject binnen vier jaar succesvol af te ronden.
Ingevolge artikel 5.7 meldt de facultaire Graduate School binnen een maand na het go/no-go gesprek, op verzoek van de beoogd promotor, de eerstejaars promovendus aan voor formele toelating tot het promotietraject bij het college door tussenkomst van het Bureau van de Pedel, dat wil zeggen, toelating tot de voorbereiding van de promotie en tot aanwijzing van een promotor en eventuele copromotor. Deze aanmelding dient vergezeld te gaan van de definitieve beslissing van de beoogd promotor dat deze de eerstejaars promovendus in staat acht het promotietraject binnen vier jaar succesvol af te ronden.
Ingevolge artikel 5.8 zendt het college zo snel mogelijk na ontvangst van het verzoek tot toelating en aanwijzing van de promotor, door tussenkomst van het Bureau van de Pedel, schriftelijk bericht aan de promovendus dat hij formeel is toegelaten als promovendus en van de aanwijzing van de promotor. De promotor wordt hiervan tevens in kennis gesteld. Een afwijzend besluit dient de gronden te bevatten waarop de beslissing berust.
Ingevolge artikel 26.1 kan het college nadere regels stellen ter zake van de uitvoering van artikelen uit het Promotiereglement.
3.2. Uit de artikelen 5.7 en 5.8 van het Promotiereglement volgt dat het college, na aanmelding door de Graduate School op verzoek van de beoogd promotor, beslist tot de toelating tot het promotietraject. Hoewel naar de letter in artikel 5.8 van het Promotiereglement slechts de situatie is geregeld waarin het verzoek van de beoogd promotor strekt tot toelating van de eerstejaars promovendus, inclusief een afwijzend besluit op dit verzoek, wordt in deze bepaling eveneens de grondslag gevonden voor een beslissing van het college om op grond van het oordeel van de promotor, de eerstejaars promovendus niet toe te laten op grond van een no-go beslissing. Het Promotiereglement kent de bevoegdheid daartoe niet toe aan een ander en deze handelwijze stemt overeen met de systematiek van het Promotiereglement. Met de thans in geding zijnde no-go beslissing heeft het college derhalve besloten [appellant] niet toe te laten tot het promotietraject.
3.3. De Afdeling gaat op basis van de stukken in het dossier uit van het volgende.
Bij e-mailbericht van 3 oktober 2013 heeft [appellant] zijn collega’s uitgenodigd om op 7 oktober 2013 zijn go/no-go bijeenkomst bij te wonen. Deze bijeenkomst heeft op die datum plaatsgevonden, maar heeft niet geleid tot het opmaken van een go/no-go formulier.
Bij e-mailbericht van 8 oktober 2013 heeft Sinke, de dagelijks begeleider van [appellant], na een mondelinge bespreking met [appellant] vervolgens schriftelijk feedback gegeven over de bijeenkomst. Daarbij heeft Sinke vermeld dat de presentatie niet het beoogde resultaat heeft opgeleverd, en verder enkele verbeterpunten aangegeven. In het advies van de bezwaarcommissie dat aan het besluit van 26 maart 2015 ten grondslag ligt, is vermeld dat hiermee beoogd werd [appellant] een herkansing te bieden.
Uit een e-mailbericht van R. Benedictus, de beoogd promotor van [appellant], van 22 november 2013 volgt verder dat op 28 november 2013 een tweede go/no-go bijeenkomst zou plaatsvinden. Volgens Benedictus is [appellant] na een intake-interview bij de Graduate School echter met spoed aangemeld bij de PhD-psycholoog, en heeft de Graduate School geadviseerd om de go/no-go bijeenkomst met minimaal een maand uit te stellen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de tweede bijeenkomst, op 26 mei 2014, een go/no-go bijeenkomst was en dat aansluitend een formulier is opgemaakt dat strekt tot een no-go beslissing.
3.4. De go/no-go bijeenkomst is geregeld in artikel 2.4 van het Promotiereglement. Verdere eisen aan de go/no-go bijeenkomst kunnen slechts volgen uit het Promotiereglement zelf of uit op grond van artikel 26.1 daarvan door het college vastgestelde regelgeving. [appellant] wijst ter staving van zijn betoog op een fragment uit de zogenoemde "DMA Manual for supervisors" en op de zogenoemde "Go/No Go Regulation". Deze documenten zijn geen door het college op grond van artikel 26.1 van het Promotiereglement vastgestelde regelgeving. De "DMA Manual for supervisors" is een gebruikershandleiding voor een systeem waarin de voortgang van promovendi wordt bijgehouden. Het college heeft verder ter zitting desgevraagd toegelicht dat de "Go/No Go Regulation" een concept betreft van een door de directeur van de Graduate School opgesteld informatief stuk. Het document is niet van het college afkomstig en is noch door de directeur, noch door het college definitief vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat de "DMA Manual for supervisors" en de "Go/No Go Regulation" geen betekenis toekomt bij de beoordeling van het betoog.
3.5. Noch uit artikel 2.4 van het Promotiereglement noch uit enige andere bepaling daarvan, volgt dat slechts van een go/no-go bijeenkomst kan worden gesproken als aansluitend een formulier wordt opgemaakt. [appellant] wordt dan ook niet gevolgd in zijn betoog dat de bijeenkomst van 7 oktober 2013 wegens het nalaten daarvan geen go/no-go bijeenkomst kan zijn geweest. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat die bijeenkomst dat wel was. De bijeenkomst vond plaats voor afloop van het eerste jaar, zoals voorgeschreven in artikel 2.4 van het Promotiereglement. Dat het college [appellant] de mogelijkheid heeft geboden zijn presentatie op de bijeenkomst, die anders had geleid tot een no-go beslissing, over te doen op 26 mei 2014 - en derhalve na de in artikel 2.4 vermelde termijn - laat onverlet dat de eerste bijeenkomst tijdig heeft plaatsgevonden.
Voorts volgt noch uit artikel 2.4 van het Promotiereglement noch uit enige andere bepaling daarvan, dat tussen een go/no-go bijeenkomst en de daarop volgende beslissing niet enige tijd mag liggen. De beslissing dient volgens die bepaling tijdig te worden genomen. Nog los van de vraag of de beslissing volgde op de bijeenkomst van 7 oktober 2013 of die van 26 mei 2014, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de beslissing van 26 mei 2014 in het licht van de onder 3.3 vermelde omstandigheden te laat is genomen. In het licht van die omstandigheden heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat geen sprake kon zijn van een impliciete go-beslissing.
3.6. De conclusie moet zijn dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat tijdig een go/no-go bijeenkomst heeft plaatsgevonden en dat tijdig een beslissing is genomen. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de overeenkomst op basis waarvan de TU Delft hem gastvrijheid heeft verleend, geen mogelijkheid tot opzegging bevat. De gastvrijheidsverlening door de TU Delft en de naleving daarvan door de TU Delft staat echter los van de in geding zijnde besluitvorming van het college en kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Slump w.g. Lodder
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
17-799.