201603193/1/R1 en 201603851/1.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Neede, gemeente Berkelland,
2. [appellant sub 2], wonend te Neede, gemeente Berkelland,
3. [appellant sub 3], wonend te Neede, gemeente Berkelland, en anderen,
appellanten,
en
1. het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
2. provinciale staten van Gelderland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2016 heeft het college van gedeputeerde staten ten behoeve van de vaststelling van het inpassingsplan "Aanpassing kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 Neede" voor onder meer de woning van [appellant sub 1] een hogere waarde als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) vastgesteld (hierna: het besluit hogere waarden).
Bij besluit van 6 april 2016 hebben provinciale staten van Gelderland het inpassingsplan "Aanpassing kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 Neede" vastgesteld (hierna: het inpassingsplan).
Tegen het besluit hogere waarden heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld. Tegen het inpassingsplan hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
Provinciale staten en het college van gedeputeerde staten hebben verweerschriften ingediend.
[appellant sub 1] en het college van gedeputeerde staten hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 3 oktober 2016, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. C.R. Jansen, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. S.K. Boelens, werkzaam bij Univé Rechtshulp, [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 3], provinciale staten en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door P. Driessen, B.J. van Ginkel en A.A.M.A. van Osch, en bijgestaan door mr. E.C.M. Schippers en mr. C.E. Barnhoorn, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad van de gemeente Berkelland, vertegenwoordigd door B.J. Heinneman, werkzaam bij de gemeente.
Overwegingen
1. Provinciale staten hebben, ter bevordering van de verkeersveiligheid en de verkeersdoorstroming op de provinciale weg N315, besloten om het door de provincie geconstateerde knelpunt ter plaatse van het kruispunt Haaksbergseweg/N315 Rondweg in Neede, gemeente Berkelland, aan te pakken. Daarvoor is volgens provinciale staten meer ruimtebeslag vereist dan de verkeersbestemming die gold op grond van het vorige plan.
2. Het inpassingsplan voorziet in twee verkeerskundige maatregelen aan de provinciale weg N315 te Neede, te weten de aanleg van een voorrangsplein op de kruising van de N315 Haaksbergseweg en de N315 Rondweg en de aanleg van een komslinger op de N315 Haaksbergseweg. Ten behoeve van de vaststelling van het inpassingsplan is het besluit hogere waarden vastgesteld. [appellant sub 1] kan zich niet met de aanleg van de komslinger verenigen en bestrijdt tevens het besluit hogere waarden. [appellant sub 2] kan zich ook niet verenigen met de aanleg van de komslinger. [appellant sub 3] en anderen richten zich tegen de algehele reconstructie van de N315, waar de in het inpassingsplan voorziene maatregelen deel vanuit maken.
Ontvankelijkheid
3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpinpassingsplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij provinciale staten.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is onder andere ingesteld door [appellant sub 3], [appellant sub 3A], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C] Voormelde personen hebben een zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat zij niet als belanghebbende zijn aan te merken. Anders dan provinciale staten hebben gesteld, is gelet op de feitelijke situatie ter plaatse van zijn woning, niet uitgesloten dat [appellant sub 3] gevolgen zal ondervinden van de maatregelen die in het inpassingsplan zijn voorzien, zodanig dat hij als belanghebbende is aan te merken.
De overige personen namens wie [appellant sub 3] blijkens de overgelegde machtigingsformulieren beroep heeft ingesteld hebben geen zienswijze over het ontwerpinpassingsplan naar voren gebracht. Voor zover [appellant sub 3] heeft beoogd mede namens hen een zienswijze naar voren te brengen, is hun identiteit in de zienswijzeprocedure niet komen vast te staan. De zienswijze bevat niet hun namen en [appellant sub 3] heeft desgevraagd geweigerd aan provinciale staten machtigingen te overleggen.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een inpassingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpinpassingsplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze laatste omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen het inpassingsplan, behoudens voor zover ingesteld door [appellant sub 3], [appellant sub 2], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C], is niet-ontvankelijk.
4. Het college van gedeputeerde staten stelt dat het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit hogere waarden niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat [appellant sub 1] geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht.
4.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 110c, eerste lid, van de Wgh, wordt het ontwerpbesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij het college.
[appellant sub 1] heeft geen zienswijze over het ontwerpbesluit hogere waarden naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2 en met artikel 6:13, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting door een belanghebbende die over het ontwerpbesluit niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze laatste omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit hogere waarden is niet-ontvankelijk.
Inpassingsplan
5. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder (on)verharde wegen met bermen, paden en parkeervoorzieningen;
b. geluidwerende voorzieningen;
c. groenvoorzieningen, zoals wegbeplanting;
d. nutsvoorzieningen en kabels en leidingen;
e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Beroep [appellant sub 1]
6. [appellant sub 1] richt zich tegen het mogelijk maken van de aanleg van een komslinger op de N315 Haaksbergseweg. Zijn woning [locatie 1] is gelegen op een afstand van ongeveer 70 m ten zuidoosten van de te realiseren komslinger. Zijn perceel heeft een uitrit op de N315.
7. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het inpassingsplan geen doorgang kan vinden, omdat fase 2, tussen de bebouwde kom van Neede en de aansluiting van de N18, nog niet bekend is, althans nog niet is uitgewerkt, overweegt de Afdeling dat provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de knelpunten waarvoor het inpassingsplan een regeling bevat los staan van de aanpassingen die elders op of aan de weg N315 zullen plaatsvinden. Zij hebben geen aanleiding hoeven zien om voor de aanpak van deze knelpunten te wachten op meer definitieve plannen voor fase 2. Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1] betoogt dat de verkeersveiligheid zal afnemen op het traject van de N315 in de directe omgeving van zijn woning, hetgeen zal leiden tot een onaanvaardbare situatie ter plaatse. Door de slinger in de weg zullen weggebruikers meer geconcentreerd zijn op de slinger dan op invoegend verkeer van een van de vele uitritten. Daarbij is volgens hem van belang dat het uitzicht ter hoogte van de beoogde slinger op de weg wordt belemmerd door het bord "bebouwde kom" alsmede door begroeiing in de berm.
8.1. In de plantoelichting staat dat de komslinger een maatregel is die gecombineerd wordt met het verschuiven van de oostelijke bebouwde komgrens van Neede in oostelijke richting. De nieuwe komgrens komt ter hoogte van [locatie 2]/130 te liggen. Ter plaatse van de nieuwe komgrens komt een komslinger te liggen. Deze komslinger voorkomt dat het verkeer met hoge snelheid de bebouwde kom van Neede in rijdt.
8.2. Ter zitting is gebleken dat alleen aan de overzijde van de weg een haag komt en niet aan de zijde waar de uitrit van [appellant sub 1] is gelegen. De Afdeling overweegt dat de veronderstelling van [appellant sub 1] over het gedrag van de weggebruikers niet is gestaafd. Provinciale staten hebben in dit verband naar voren gebracht dat in de slinger juist vaart wordt geminderd, hetgeen de verkeersveiligheid ten goede komt. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk. Het betoog faalt.
9. [appellant sub 1] voert aan dat de noodzaak om de grens van de bebouwde kom te verleggen niet is aangetoond. De aard van de omgeving is bepalend voor de vraag of een locatie in de bebouwde kom is gelegen en niet een verkeersbord. Er is geen sprake van een aaneengesloten gebied van geconcentreerde bebouwing. Indien het bord op de voorgenomen plek wordt geplaatst, dan zal daar worden geremd en opgetrokken, met de bijbehorende overlast voor omwonenden. Dit betekent een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
9.1. De verplaatsing van de komgrens en de daarmee samenhangende locatie van het bord kan op zichzelf in deze procedure niet aan de orde komen. De verplaatsing van de bebouwde komgrens is onderwerp van een afzonderlijke besluitvormingsprocedure in de gemeente Berkelland. Het betoog treft daarom geen doel.
10. [appellant sub 1] betoogt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning zal verslechteren door extra geluidoverlast als gevolg van het optrekken en afremmen van auto’s ter hoogte van de voorziene komslinger. De voorgenomen maatregelen zijn volgens hem onvoldoende om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.
10.1. Provinciale staten verwijzen in dit verband naar het rapport van dGmR van 15 maart 2016 "Akoestisch onderzoek wegverkeer en onderzoek naar de luchtkwaliteit Voorrangsplein en Rondweg" (hierna: rapport van dGmR), dat als bijlage 6 bij de plantoelichting is gevoegd. De berekende geluidbelasting van de woning van [appellant sub 1] bedraagt in de huidige situatie 48 dB op 1,5 m hoogte en 50 dB op 4,5 m hoogte, na aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. In de toekomstige situatie, na aanleg van de komslinger en gezien de autonome ontwikkeling, zal de berekende geluidbelasting 50 dB bedragen op 1,5 m hoogte en 52 dB op 4,5 m hoogte, na voormelde aftrek. De toename van de geluidbelasting is zodanig dat sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Ter beteugeling van de geluidoverlast zal geluidreducerend asfalt worden aangelegd. Gelet op de geringe afstand van de voorgevel van de woning tot de weg alsmede uit landschappelijk oogpunt is het volgens provinciale staten niet wenselijk om een wal of een scherm te plaatsen. Bij het besluit hogere waarden is voor de woning van [appellant sub 1] een hogere waarde van 52 dB op de maatgevende hoogte van 4,5 m vastgesteld. Indien de geluidbelasting de maximale toegestane geluidbelasting van 33 dB voor het binnenniveau overschrijdt, dan zullen aan [appellant sub 1] maatregelen worden aangeboden om het maximaal toegestane binnenniveau te bereiken.
10.2. De Afdeling overweegt dat provinciale staten de geluidbelasting van de voorgevel van de woning van [appellant sub 1] in redelijkheid aanvaardbaar hebben kunnen achten. Daarbij betrekt de Afdeling dat om een binnenwaarde van 33 dB te waarborgen, indien nodig, maatregelen kunnen worden getroffen. [appellant sub 1] heeft niet onderbouwd dat de voorgenomen maatregelen om de geluidoverlast terug te brengen, onvoldoende zullen zijn. Het betoog faalt.
11. [appellant sub 1] vreest voor een onaanvaardbare verslechtering van de luchtkwaliteit in en rond zijn woning, mede als gevolg van het optrekken en afremmen van auto’s ter hoogte van zijn woning. Dit aspect is onvoldoende onderzocht.
11.1. Provinciale staten wijzen op het rapport van dGmR, waaruit blijkt dat de concentraties NO2 en PM10 ver onder de wettelijke normen blijven, zowel in de huidige als de toekomstige situatie. De Afdeling overweegt dat in het licht hiervan de enkele vrees van [appellant sub 1] dat de situatie zal verslechteren, onvoldoende is voor het oordeel dat provinciale staten de maatregelen in het inpassingsplan uit het oogpunt van luchtkwaliteit niet in redelijkheid aanvaardbaar hebben kunnen achten.
12. [appellant sub 1] betoogt dat hij onevenredig nadeel zal ondervinden van het inpassingsplan door de sterke toename van lichtinval in zijn woning. De koplampen van auto’s op de N315 zullen volgens hem in de woning schijnen.
12.1. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het inpassingsplan gezien de afstand van de woning tot de komslinger tot zodanige lichtinval zal leiden, dat hij daarvan onevenredig nadeel zal ondervinden. Het betoog faalt.
13. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat hij door de aanleg van de komslinger in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd, omdat hij vreest door het opschuiven van de grens van de bebouwde kom te worden geconfronteerd met gewijzigde milieueisen, overweegt de Afdeling dat de vraag of een locatie in de bebouwde kom is gelegen van feitelijke aard is, waarbij de aard van de omgeving bepalend is en van belang is waar de bebouwing feitelijk (nagenoeg) ophoudt. In het kader van de procedure over het inpassingsplan kan deze kwestie niet aan de orde komen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het inpassingsplan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat provinciale staten bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht hadden moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Daarbij komt dat [appellant sub 1] op grond van artikel 6.1 van de Wro een aanvraag om tegemoetkoming in planschade kan indienen en zijn eventuele schade in die procedure aan de orde kan stellen. Het betoog faalt.
Beroep [appellant sub 2]
14. [appellant sub 2] richt zich tegen het mogelijk maken van de aanleg van een komslinger op de N315. Zijn woning [locatie 2] is gelegen op ongeveer 25 m ten zuiden van de komslinger. Zijn perceel heeft een uitrit op de N315, ter hoogte van de komslinger.
15. [appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte is aangenomen dat de locatie ter hoogte van [locaties] wat betreft de komslinger een voordeel biedt boven twee andere onderzochte locaties. Ook bestaat er volgens [appellant sub 2] nog een alternatief, namelijk een locatie iets oostelijker dan zijn woning. Deze heeft als voordeel dat de komslinger niet voor zijn woning ligt, waardoor hij minder overlast door geluid, lichten en roet zal ondervinden.
15.1. Provinciale staten verwijzen in de eerste plaats naar de reactienota zienswijzen. Daarin is volgens provinciale staten uitgebreid ingegaan op de keuze voor de onderhavige locatie en de afweging tussen de verschillende locaties. Ter aanvulling wijzen provinciale staten erop dat beoogd is om de weg zodanig in te richten dat het verkeer wordt bewogen tot het verminderen van de snelheid op het wegvak tussen het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft en het voorrangsplein. Het plaatsen van de komslinger op een meer oostelijk gelegen locatie samen met het plaatsen van een verkeerscamera om tussentijds accelereren te voorkomen leidt niet tot het gewenste resultaat. Een camera heeft slechts effect in de buurt daarvan. Een oostelijker locatie voor de komslinger is voorts niet wenselijk omdat deze verder van de kern van Neede is afgelegen en de bebouwing hier een lagere dichtheid heeft dan op de gekozen locatie. De door [appellant sub 2] aangedragen locatie is in de afweging van locatiealternatieven betrokken. Bij die locatie ontstaat een te groot wegvak tussen Neede en het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft, met het risico dat daarop ondanks de maximering tot 50 km weer wordt geaccelereerd.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten onvoldoende onderzoek hebben verricht naar alternatieve locaties voor de komslinger. [appellant sub 2] heeft de bezwaren tegen de door hem aangedragen locatie niet gemotiveerd betwist. Het betoog faalt.
16. [appellant sub 2] betoogt dat door de plaatsing van de komslinger ter hoogte van zijn woning een onveilige situatie ontstaat. Zijn uitrit komt uit op de komslinger, waardoor indien hij de weg op wil draaien daar waar de auto’s hun snelheid verhogen, een onveilige verkeerssituatie ontstaat. Dat het optrekken van het verkeer richting Eibergen geschiedt na het passeren van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft en dat het uitzicht wordt verbeterd door het kappen van bomen, betekent nog niet dat sprake is van een verbetering of gelijk blijven van de verkeersveiligheid, aldus [appellant sub 2].
16.1. Provinciale staten stellen dat [appellant sub 2] zijn uitrit ongehinderd zal kunnen blijven benutten. De komslinger is zo ontworpen dat de middengeleider geen hinder oplevert en [appellant sub 2] in beide richtingen goed de weg op kan blijven draaien. Door de komslinger verbetert de verkeersveiligheid juist. In de huidige situatie wordt er op de N315, ook voor de woning van [appellant sub 2], vaak te hard gereden. Door de aanleg van de komslinger en de verplaatsing van het verkeersbord voor de bebouwde kom in oostelijke richting komt het wegvak voor de woning binnen de bebouwde kom te liggen, waardoor er een lagere maximumsnelheid van 50 km per uur zal gaan gelden, in plaats van 80 km per uur. De versnelling van het verkeer in de richting van Haaksbergen zal ten oosten van de woning plaatsvinden, na het passeren van het verkeersbord voor de bebouwde kom. Ook wordt het zicht vanuit de uitrit beter almede de zichtbaarheid van de uitrit vanaf de N315. De bomen ter hoogte van de komslinger worden gekapt.
16.2. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verkeersveiligheid wordt geschaad door de aanleg van de komslinger. Provinciale staten hebben in dit verband rekening gehouden met de vrachtwagens met oplegger die het bedrijf van [appellant sub 2] via de in/uitrit op de komslinger moeten kunnen binnenrijden en verlaten. Daarover zijn met [appellant sub 2] gesprekken gevoerd. De komslinger zal zodanig worden aangelegd dat het bestaande gebruik van de uitrit door vrachtauto’s kan worden voortgezet. De handhaving van de maximumsnelheid ter plaatse van de komslinger is geen kwestie die in de planprocedure aan de orde kan komen. Het betoog faalt.
17. [appellant sub 2] betoogt dat niet blijkt of kan worden voldaan aan de geluidmaatregelen die indien noodzakelijk aan hem zullen worden aangeboden om te bewerkstelligen dat de geluidwaarde in de leefruimten van zijn woning maximaal 33 dB zal bedragen. Ook is geen onderzoek gedaan naar de geluidwaarde zonder dat maatregelen worden genomen. Het inpassingsplan is in zoverre onzorgvuldig voorbereid.
17.1. Provinciale staten stellen dat de geluidbelasting van de woning van [appellant sub 2] is onderzocht. De resultaten van dat onderzoek zijn opgenomen in het rapport van dGmR. Er is volgens dit rapport geen sprake van een toename van de geluidbelasting op de woning, zodat het niet gaat om een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Voor de woning behoeven daarom geen geluidmaatregelen te worden getroffen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting ook zonder aftrek op grond van artikel 110g Wgh inzichtelijk gemaakt. Hierbij is rekening gehouden met de komgrens. Onder andere de woning van [appellant sub 2] ondervindt dan een toename van 2 dB of meer. Indien uit onderzoek alsnog blijkt dat de binnenwaarde hoger is dan 33 dB, zullen volgens provinciale staten maatregelen worden aangeboden om het geluidsniveau beneden die waarde te brengen.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden gezegd dat het inpassingsplan onzorgvuldig is voorbereid. [appellant sub 2] heeft niet gestaafd dat maatregelen om beneden de 33 dB-grens te komen niet mogelijk zijn. Het betoog faalt.
Beroep [appellant sub 3] en anderen
18. Volgens [appellant sub 3] en anderen wordt het project om knelpunten op de weg N315 aan te pakken ten onrechte opgeknipt en niet integraal uitgevoerd. De diverse onderdelen van het project zijn volgens [appellant sub 3] en anderen onlosmakelijk met elkaar verbonden.
18.1. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het inpassingsplan betrekking heeft op de regeling van knelpunten die los staan van de aanpassingen die elders op of aan de weg zullen plaatsvinden. Het betoog faalt.
19. [appellant sub 3] en anderen betogen dat er een alternatief is voor het bestaande traject van de N315. Zij wensen een in hun ogen duurzame oplossing, waarbij voor een alternatieve omleidingsroute door het open veld om de "zuid van Neede" heen wordt gekozen. Neede en Haarlo zouden daardoor worden ontlast. Volgens hen had deze omleidingsroute bij de voorbereiding van het inpassingsplan moeten worden onderzocht.
19.1. De Afdeling overweegt dat provinciale staten hebben toegelicht dat de minister in een inmiddels onherroepelijk Tracébesluit heeft besloten om de N18 op de N315 aan te sluiten. Dit is voor de toekomstige ontsluiting van Neede en de Achterhoek een gegeven. Mogelijke alternatieve omleidingsroutes, wat daar ook van zij, zijn volgens provinciale staten daarom niet aan de orde. Gelet op het feit dat het plan ziet op het mogelijk maken van een voorrangsplein en een komslinger om de verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer te garanderen, is onderzoek naar alternatieve routes naar het oordeel van de Afdeling niet vereist. Het betoog faalt.
20. Voor zover [appellant sub 3] en anderen betogen dat het inpassingsplan voor hen negatieve gevolgen heeft waar het betreft gezondheid, veiligheid, leefomgeving en woongenot, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] en anderen weliswaar in het algemeen hebben gesteld nadelige gevolgen te zullen ondervinden, maar zij hebben dit niet onderbouwd voor beide wegaanpassingen in het inpassingsplan. In dit verband neemt de Afdeling in aanmerking dat provinciale staten inzichtelijk hebben gemaakt dat de in het inpassingsplan voorziene verkeersmaatregelen een gunstig effect zullen hebben op de verkeersveiligheid. Daarbij is de verwachte autonome toename van het verkeer over de bestaande weg betrokken. Het betoog faalt.
Conclusie
21. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen het besluit van provinciale staten van 6 april 2016 tot vaststelling van het inpassingsplan "Aanpassing kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 Neede", behoudens voor zover ingesteld door [appellant sub 3], [appellant sub 2], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van 1 april 2016, waarbij ten behoeve van de vaststelling van het inpassingsplan "Aanpassing kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 Neede" voor onder meer de woning van [appellant sub 1] een hogere waarde als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) is vastgesteld, niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], en [appellant sub 3] en anderen, voor zover ontvankelijk, tegen het besluit van provinciale staten van Gelderland van 6 april 2016, waarbij het inpassingsplan "Aanpassing kruispunt Haaksbergseweg - Rondweg N315 Neede" is vastgesteld, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
91.