201603956/1/R1.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker A], wonend te Neede, gemeente Berkelland, en anderen,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:715. Procesverloop
Bij uitspraak van 16 maart 2016 heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker A] en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Berkelland van 7 april 2015 voor zover ingesteld door [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [verzoeker D], [verzoeker E], [verzoeker F], [verzoeker G], [verzoeker H], [verzoeker I], [verzoeker J], [verzoeker K], [verzoeker L], [verzoeker M], [verzoeker N], [verzoeker O], [verzoeker P], [verzoeker Q], [verzoeker R], [verzoeker S], [verzoeker T], [verzoeker U], [verzoeker V], [verzoeker W], [verzoeker X], [verzoeker Y], [verzoeker Z], [verzoeker AA], [verzoeker AB], [verzoeker AC] en [verzoeker AD] en voor zover het moet worden geacht te zijn ingesteld namens de ondertekenaars van de petitie, niet-ontvankelijk verklaard, alsmede het beroep voor zover ingesteld door [verzoeker AE] en [verzoeker AF] ongegrond. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2016, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2016, hebben [verzoeker A] en anderen de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2016, waar [verzoeker A] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker A], en de raad van de gemeente Berkelland, vertegenwoordigd door B.J. Heinneman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. [verzoeker A] en anderen hebben aan het verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat de Afdeling zonder de juistheid te verifiëren ten onrechte is uitgegaan van de volgens hen onjuiste en leugenachtige mededeling van de vertegenwoordigers van de raad dat de in het plan voorziene rotonde geen onlosmakelijke verbondenheid heeft met de gehele reconstructie van de N315. Voorts is de Afdeling volgens verzoekers in dit verband geheel voorbijgegaan aan het door hen bij hun beroepschrift overgelegde deskundigenbericht van het bureau Lurvink en aan de overgelegde brief met betrekking tot de corruptiepraktijk van een ex-wethouder. [verzoeker A] en anderen menen verder dat de Afdeling het kiezersbedrog van wethouder J. Pot kennelijk bij het normale democratisch proces vindt horen. [verzoeker A] en anderen kunnen zich ook niet verenigen met het niet-ontvankelijk verklaren van een aantal appellanten.
3. In hetgeen [verzoeker A] en anderen aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd, ziet de Afdeling geen feiten en omstandigheden gelegen als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht, of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw onderscheidenlijk alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Bij haar oordeel heeft de Afdeling de ter zitting door [verzoeker A] en anderen gegeven nadere toelichting betrokken. Het deskundigenbericht en de brief waar [verzoeker A] en anderen op wijzen, waren bekend ten tijde van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht. Ook voor zover [verzoeker A] en anderen wijzen op volgens hen onjuiste handelwijzen van bestuurders en ambtenaren is geen sprake van feiten of omstandigheden in vorenbedoelde zin.
4. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
91.