201602555/1/A1.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Heerhugowaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Heerhugowaard,
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B], beiden wonend te Heerhugowaard,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 februari 2016 in zaken nrs. 15/2226, 15/2288, 15/2303 en 15/2495 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
[appellant sub 3A],
[partij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2015 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan realiseren van appartementen en commerciële ruimte op de locatie Acacialaan/Beukenlaan te Heerhugowaard (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 24 februari 2016 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3A] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3A] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.E. Jensen, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. E.R. Koster, [appellant sub 3A], bijgestaan door drs. S.A.N. Gerling, en het college, vertegenwoordigd door drs. I.A. Zwollo-de Wilt en M.J. Ippel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad van de gemeente Heerhugowaard, vertegenwoordigd door drs. I.A. Zwollo-de Wilt en M.J. Ippel, beiden werkzaam bij de gemeente, en [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door A.J. Koot, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met categorie 3, onder 3.1, van bijlage I, van de Crisis- en herstelwet is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op deze procedure.
2. [vergunninghoudster] is voornemens om op het perceel in twee fasen 44 appartementen en 1000 m² aan commerciële ruimte te realiseren. Het bouwplan is, hetgeen tussen partijen niet in geschil is, in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Heerhugowaard Oost" (hierna: het bestemmingsplan). Bij besluit van 24 maart 2015 heeft de raad een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) afgegeven. Om het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wabo omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
3. Tussen partijen is thans slechts in geschil of aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van het parkeren een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd.
4. [appellant sub 2], [appellant sub 1] en [appellant sub 3A] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen omdat er niet voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Zij voeren daartoe aan dat de parkeerplaatsen bij de Aldi niet mogen worden meegeteld omdat zij op koopavonden in gebruik zijn bij klanten van de Aldi. Bovendien zijn die parkeerplaatsen volgens hen op een te grote afstand, te weten 100 tot ruim 126 m, gelegen van het bouwplan waardoor de bezoekers van het bouwplan daar geen gebruik van zullen maken. [appellant sub 2] en [appellant sub 3A] verwijzen in dit verband naar het rapport van Rijcurve.nl. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3A] worden die parkeerplaatsen ook gebruikt door bezoekers van De Brink. [appellant sub 3A] en [appellant sub 2] voeren verder aan dat de parkeerbalans niet juist is. Volgens [appellant sub 3A] zijn er minimaal 108 en maximaal 163 parkeerplaatsen nodig op de koopavonden. Hij merkt verder op dat uit het rapport van Rijcurve.nl volgt dat er minimaal 113 parkeerplaatsen nodig zijn en maximaal 162 parkeerplaatsen. Volgens [appellant sub 2] zijn er minimaal 117 en maximaal 164 parkeerplaatsen nodig. Hij verwijst in dit verband naar het rapport van Empaction van 19 juli 2016. [appellant sub 2] merkt ten aanzien van de parkeerbalans verder op dat er onduidelijkheid bestaat over de bvo van De Swan en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de bezoekers van het ontmoetingscentrum De Brink die ook gebruik maken van de parkeerplaats aan de De Genestetlaan. Volgens [appellant sub 2] gaat het college ten onrechte uit van het minimum aantal parkeerplaatsen terwijl het bouwplan moet voldoen aan het maximum aantal parkeerplaatsen. [appellant sub 3A] voert voorts aan dat aan de Taxuslaan maar veertien parkeerplekken beschikbaar zijn en niet twintig omdat er thans zes plekken zijn verwijderd om ruimte te maken voor een nieuwe toegang. [appellant sub 1] voert ten slotte aan dat de parkeerplaatsen niet voldoen aan de minimale afmetingen waardoor er feitelijk minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3A] betogen dat het bouwplan zal leiden tot een toename van de bestaande parkeeroverlast. [appellant sub 3A] voert daartoe aan dat het perceel thans wordt gebruikt om auto’s te parkeren en dat die auto’s na realisering van het bouwplan elders moeten parkeren.
4.1. De beslissing al dan niet omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen.
4.2. Voor het bouwplan is een parkeerbalans opgesteld die onderdeel uitmaakt van de aan het besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing "Ruimtelijke onderbouwing Acacialaan gemeente Heerhugowaard t.b.v. afwijking bestemmingsplan". Uit de parkeerbalans volgt dat een parkeerbehoefte bestaat van minimaal 107 en maximaal 160 parkeerplaatsen. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is de parkeerbehoefte berekend op 134 parkeerplaatsen. Vaststaat dat 31 parkeerplaatsen op het perceel zullen worden gerealiseerd. Voorts staat vast dat in de omliggende ontsluitingswegen 46 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Volgens de ruimtelijke onderbouwing mag in de avonduren worden gerekend op het gebruik van 30 parkeerplaatsen bij de Aldi aan de De Genestetlaan en 20 parkeerplaatsen aan de Taxuslaan. Volgens de ruimtelijke onderbouwing zijn er derhalve 127 parkeerplaatsen beschikbaar. Ondanks dat dit minder is dan het gemiddelde van 134 parkeerplaatsen wordt er wel ruim aan het minimum aantal parkeerplaatsen van 107 voldaan, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
4.3. In hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning gelet op het parkeren niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Bij het vaststellen van de parkeerbehoefte mocht het college uitgaan van het minimum aantal parkeerplaatsen op het piekmoment. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de onderhavige locatie gelegen is in een binnenstedelijk gebied dat goed is ontsloten. De locatie is volgens het college goed bereikbaar met de auto maar ook met openbaar vervoer en de fiets. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de door het college gestelde bereikbaarheid van de locatie niet is bestreden. Gelet op het voorgaande en hetgeen is opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing zoals weergegeven onder overweging 4.2, heeft het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zich op het standpunt kunnen stellen dat er voldoende parkeerplaatsen zijn indien op het perceel en in de omgeving 107 parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
In hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de berekening van het aantal beschikbare parkeerplaatsen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de parkeerplaatsen bij de Aldi aan de De Genestetlaan niet mee mocht tellen, nu deze ook door de bezoekers van het ontmoetingscentrum De Brink en op koopavonden door klanten van de Aldi worden gebruikt. De Afdeling volgt [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 1] niet in hun betoog dat de gehanteerde loopafstanden te groot zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een grotere afstand kan worden gehanteerd nu het hier een binnenstedelijk gebied betreft. Voor zover het college, als gesteld, daarmee afwijkt van de Aanbevelingen Stedelijke Verkeersvoorzieningen, wordt overwogen dat de daarin opgenomen normen, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8265, aanbevelingen zijn en het college niet verplicht is die te volgen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de normen wel worden gebruikt als een houvast, maar niet door het college worden toegepast als richtlijn. Met een toekomstige gebeurtenis als een mogelijke verhuizing van de Aldi naar elders behoefde het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen geen rekening te houden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verhuizing van de Aldi niet betekent dat de aan de De Genestetlaan beschikbare parkeerplaatsen zullen verdwijnen. Ten aanzien van hetgeen is gesteld over de zes parkeerplaatsen aan de Taxuslaan overweegt de Afdeling dat ter zitting is gebleken dat er inderdaad zes parkeerplaatsen zijn verwijderd maar dat die elders in de straat worden aangelegd. Gelet op het voorgaande zijn er op het perceel en daar omheen 127 parkeerplaatsen beschikbaar zodat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in de minimale parkeerbehoefte van het bouwplan wordt voorzien. Er wordt daarmee tevens in de door [appellant sub 3A] en [appellant sub 2] gestelde minimale parkeerbehoefte voorzien. Het enkele feit dat op het perceel auto’s werden gestald maakt niet dat het bouwplan zal leiden tot onaanvaardbare parkeerhinder nu er gelet op het voorgaande voldoende parkeerplaatsen zijn om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan. Het betoog faalt.
5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Koning
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
712.