ECLI:NL:RVS:2016:3141

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
201603047/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Wergea - Grut Palma' en de gevolgen voor de woon- en leefomgeving van omwonenden

Op 21 maart 2016 heeft de raad van de gemeente Leeuwarden het bestemmingsplan 'Wergea - Grut Palma' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten, wonend in Wergea, beroep ingesteld. De zaak is behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 oktober 2016. De appellanten vrezen dat de woningbouw die in het plan is voorzien aan de oostzijde van het Keardok hun woon- en leefklimaat zal aantasten. Ze zijn vooral bezorgd over de mogelijkheid van de bouw van rijtjeswoningen, die volgens hen een verslechtering betekent ten opzichte van het eerder vastgestelde bestemmingsplan uit 2005, waarin vrijstaande woningen waren voorzien.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de Afdeling deze beslissingen terughoudend toetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het nieuwe plan, dat meer flexibiliteit biedt voor de woningbouw, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De afstand tussen de nieuwe woningen en de bestaande woningen van appellanten bedraagt ongeveer 30 meter, wat de raad aanvaardbaar acht vanuit ruimtelijk oogpunt.

De Afdeling heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarbij ook is opgemerkt dat de raad heeft toegezegd te proberen via privaatrechtelijke afspraken de uitstraling van erf- en perceelafscheidingen te waarborgen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 23 november 2016.

Uitspraak

201603047/1/R4.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Wergea, gemeente Leeuwarden,
en
de raad van de gemeente Leeuwarden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Wergea - Grut Palma" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2016, waar [appellant] en anderen, bij monde van onder meer [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door H. Hulzebos en R. Otte, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader en planbeschrijving
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plangebied is gelegen aan de zuidwestzijde van het dorp Wergea in de gemeente Leeuwarden. Het plan vormt een gedeeltelijke herziening van het in 2005 door de voormalige gemeente Boarnsterhim vastgestelde bestemmingsplan "Wergea-West Fase 1 en 2 (Grut Palma)". In dat plan was voorzien in een uitbreiding van de kern Wergea met ongeveer 140 woningen, welk nieuwe woonwijk ook wel Grut Palma wordt genoemd. Als gevolg van de economische situatie is de woningbouw in Grut Palma nog niet volledig ontwikkeld. Met het in maart 2016 vastgestelde bestemmingsplan zet de raad in op een nieuwe impuls voor de ontwikkeling van Grut Palma. Daartoe worden onder meer ruimere mogelijkheden geboden voor wonen aan het water en wordt voor enkele deelgebieden meer flexibiliteit geboden in het soort woningen dat kan worden gebouwd.
Het beroep
3. [appellant] en anderen wonen aan De Terp te Wergea grenzend aan de oostzijde van het plangebied. Zij richten zich tegen de woningbouw die in het plan is voorzien aan de oostzijde van het Keardok in Grut Palma. Zij vrezen dat deze woningbouw, in de vorm zoals in het thans bestreden plan is voorzien, zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.
Rijtjeswoningen
4. [appellant] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat het plan een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders bevat om het plan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van rijtjeswoningen aan de oostzijde van het Keardok. De realisatie van rijtjeswoningen vormt volgens [appellant] en anderen een verslechtering in vergelijking met het in 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Wergea-West Fase 1 en 2 (Grut Palma)" en het ter uitwerking daarvan in 2006 vastgestelde "Beeldkwaliteitsplan Grut Palma" waarin het gebied ten oosten van het Keardok werd omschreven als een gebied waar het wonen op een boerenerf centraal staat en waar volgens hen blijkens het beeldkwaliteitsplan vijf vrijstaande woningen waren voorzien. Deze vrijstaande woningen vormden een passende overgang naar hun aangrenzende woningen aan De Terp te Wergea, aldus [appellant] en anderen. Met de realisatie van rijtjeswoningen zal deze passende overgang volgens [appellant] en anderen teniet worden gedaan.
4.1. In het plan zijn de gronden ter plaatse van de bestaande en nog te realiseren woningen bestemd als "Woongebied" met de aanduiding "bouwvlak". Aan de gronden ten oosten van het Keardok zijn binnen de aanduiding "bouwvlak" tevens de bouwaanduidingen "vrijstaand" en "twee-aaneen" toegekend. Ter plaatse mogen ingevolge het bepaalde in artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder a, ten eerste en ten tweede, van de planregels uitsluitend vrijstaande en twee-aaneen gebouwde woningen worden gebouwd.
Artikel 5, lid 5.6, van de planregels bevat een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om het plan te wijzigen in die zin dat de aanduidingen "vrijstaand" en "twee-aaneen" worden verwijderd. Daarbij geldt onder meer als toetsingscriterium dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet worden geschaad.
4.2. De Afdeling stelt voorop dat in de planvoorschriften behorende bij het in 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Wergea-West Fase 1 en 2 (Grut Palma)" niet nader was gereguleerd wat voor soort woningen in Grut Palma waren voorzien. In artikel 3 van de planvoorschriften werd voor onder meer het bebouwingstype van de nieuwe woningen verwezen naar een beeldkwaliteitsplan voor het nieuwe woongebied. Dit betreft het inmiddels herziende "Beeldkwaliteitsplan Grut Palma" uit 2006, welk beeldkwaliteitsplan in aanvulling op de welstandsnota richtlijnen bevatte voor de bebouwing in Grut Palma. In dit beeldkwaliteitsplan waren de gronden ten oosten van het Keardok aangeduid als deelgebied 3 "wonen op een boerenerf". In de op pagina 21 van het beeldkwaliteitsplan genoemde welstandsrichtlijnen voor dit deelgebied was bij het bebouwingstype vermeld dat de woningen kunnen bestaan uit vrijstaande en dubbele woningen alsmede uit rijtjeswoningen. Hierbij was, anders dan [appellant] en anderen ter zitting hebben gesteld, geen onderscheid gemaakt tussen de twee verschillende gebieden in Grut Palma die in het beeldkwaliteitsplan als deelgebied 3 waren aangeduid. De stelling van [appellant] en anderen dat aan de oostzijde van het Keardok oorspronkelijk uitsluitend vrijstaande woningen waren voorzien, was dan ook niet als zodanig juridisch gewaarborgd in het voorheen voor dit gebied vastgestelde bestemmingsplan uit 2005 en het ter uitwerking daarvan vastgestelde beeldkwaliteitsplan uit 2006. Daarbij wijst de Afdeling er voorts op dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inrichtingsschetsen die in het beeldkwaliteitsplan waren opgenomen, waarop ten oosten van het Keardok vijf vrijstaande woningen waren getekend, gelet op het schetsmatige karakter daarvan uitsluitend een indicatieve niet juridisch afdwingbare betekenis hadden wat betreft de wijze waarop Grut Palma mogelijk zou worden ingericht. Voor de stelling van [appellant] en anderen dat de realisatie van rijtjeswoningen ten oosten van het Keardok, zoals in het thans bestreden bestemmingsplan bij wijzigingsbevoegdheid is voorzien, een verslechtering vormt ten opzichte van het voorheen geldende plan, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding.
4.3. Over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bestreden wijzigingsbevoegdheid overweegt de Afdeling verder als volgt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het uitgangspunt is dat aan de oostzijde van het Keardok vrijstaande dan wel twee-aaneen gebouwde woningen worden gerealiseerd. Om de mogelijkheid te behouden tijdens de planperiode te kunnen inspelen op een wijziging in de woonbehoefte, is in het plan de bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om door middel van het vaststellen van een wijzigingsplan de aanduidingen "vrijstaand" en "twee-aaneen" ten oosten van het Keardok te verwijderen om ter plaatse de realisatie van rijtjeswoningen mogelijk te maken. De realisatie van rijtjeswoningen ten oosten van het Keardok heeft volgens de raad geen zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen tot gevolg dat om die reden van het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in de planregels had moeten worden afgezien. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Daarbij kent de Afdeling betekenis toe aan de omstandigheid dat de afstand tussen het bouwvlak ten oosten van het Keardok en de woningen van [appellant] en anderen aan De Terp ongeveer 30 meter bedraagt. Het op een dergelijke afstand realiseren van rijtjeswoningen, waarvan de maximale bouwhoogte gelet op de toegekende bouwaanduiding niet meer mag bedragen dan 9 meter, heeft de raad in redelijkheid uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kunnen achten.
De Afdeling wijst er in dit verband voor de volledigheid op dat op het moment dat het college van burgemeester en wethouders van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wenst te maken, zal moeten worden getoetst of wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet worden geschaad. De vraag of aan deze wijzigingsvoorwaarde wordt voldaan, kunnen [appellant] en anderen in de procedure omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan aan de orde stellen.
4.4. Het betoog faalt.
Situering van het bouwvlak
5. [appellant] en anderen richten zich voorts tegen de situering van het bouwvlak ten oosten van het Keardok. Volgens hen had het bouwvlak, net als de andere bouwvlakken in het plangebied, evenwijdig aan de weg moeten worden gesitueerd. Door het bouwvlak niet evenwijdig aan het Keardok te situeren, resteert volgens [appellant] en anderen minder ruimte voor de realisatie van een groene buffer tussen de nieuwe woningen en hun bestaande woningen aan De Terp. Daarnaast wordt door de schuine situering van het bouwvlak het zicht op en vanuit de bestaande woningen aan De Terp geblokkeerd, aldus [appellant] en anderen.
5.1. De Afdeling stelt vast dat in het thans bestreden plan, in afwijking van het voorheen geldende bestemmingsplan uit 2005, het bouwvlak ten oosten van het Keardok niet langer evenwijdig aan het Keardok is gesitueerd. De afstand tussen het bouwvlak en het Keardok is aan het einde van het Keardok met ongeveer 10 meter verruimd naar ruim 20 meter. De raad heeft ter zitting toegelicht dat deze wijziging in de situering van het bouwvlak in het plan is doorgevoerd om aan het einde van het Keardok een keerlus te kunnen aanleggen, omdat het Keardok een doodlopende straat betreft. Daarnaast heeft de schuine situering van het bouwvlak tot gevolg dat de afstand tussen de woningen aan beide zijden van het Keardok wordt verruimd, hetgeen volgens de raad ten goede komt aan de woonkwaliteit van het nieuwe woongebied; een van de speerpunten van het nieuwe bestemmingsplan. Deze voordelen wegens volgens de raad zwaarder dan de wens van [appellant] en anderen om de afstand tussen het bouwvlak aan de oostzijde van het Keardok en hun woningen zo groot mogelijk te houden. De Afdeling acht deze belangenafweging van de raad niet onredelijk. Daartoe is van belang dat de afstand tussen het schuin gesitueerde bouwvlak en de woningen van [appellant] en anderen aan De Terp nog ongeveer 30 meter bedraagt. Voorts bedraagt de afstand tussen de grens van het plandeel met de bestemming "Woongebied" en de woningen van [appellant] en anderen ongeveer 20 meter, welke 20 meter onder meer bestaat uit een watergang en een groenstrook van waaraf onderhoud aan de watergang wordt verricht. Het standpunt van de raad dat een dergelijke situatie niet ongebruikelijk en ruimtelijk aanvaardbaar is in een nieuwe stedelijke omgeving, acht de Afdeling niet onredelijk.
Het betoog faalt.
Erf- en perceelafscheidingen
6. [appellant] en anderen vrezen verder dat de toekomstige eigenaren van de aan de oostzijde van het Keardok voorziene nieuwe woningen als erf- en perceelafscheiding houten schuttingen zullen realiseren. Dergelijke schuttingen zijn volgens [appellant] en anderen niet goed landschappelijk inpasbaar en leiden tot een aantasting van het uitzicht vanuit hun nabijgelegen woningen. Zij wijzen er daarbij op dat in het bij de planregels gevoegde nieuwe beeldkwaliteitsplan voor Grut Palma is vermeld dat voor de percelen die zijn gericht naar De Terp als verplichting geldt dat de perceelafscheidingen een overwegend groene uitstraling dienen te hebben door middel van beplanting. Deze verplichting is echter niet juridisch afdwingbaar, aldus [appellant] en anderen.
6.1. Ingevolge artikel 5, lid 5.2.3, aanhef en onder a, van de planregels geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de als "Woongebied" bestemde gronden de bouwregel dat uitsluitend omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheidingen zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 1, lid 1.43, wordt onder omgevingsvergunningvrije erf- en perceelafscheiding verstaan een erf- en perceelafscheiding zoals bedoeld in artikel 2, lid 12 bijlage II Besluit omgevingsrecht, zoals dat geldt op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
6.2. De Afdeling stelt voorop dat het niet mogelijk is om voor erf- en perceelafscheidingen die op grond van artikel 2, twaalfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zonder omgevingsvergunning mogen worden opgericht, planologisch te waarborgen dat deze erf- en perceelafscheidingen een overwegend groene uitstraling dienen te hebben. Voor activiteiten waarbij op grond van artikel 2 van bijlage II bij het Bor voor de bouwactiviteit en de planologische gebruiksactiviteit geen omgevingsvergunning is vereist, wordt immers niet getoetst aan het bestemmingsplan. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat bij de woningen aan de oostzijde van het Keardok mogelijk omgevingsvergunningvrije houten erf- en perceelafscheidingen zullen worden opgericht geen gevolgen heeft voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Dit standpunt acht de Afdeling, gelet op de omstandigheid dat de erf- en perceelafscheidingen die op grond van artikel 2, twaalfde lid, van bijlage II bij het Bor zonder omgevingsvergunning mogen worden opgericht niet hoger mogen zijn dan 1 meter, dan wel onder voorwaarden 2 meter, en op de omstandigheid dat de afstand tussen de grens van het plandeel met de bestemming "Woongebied" en de woningen van [appellant] en anderen ongeveer 20 meter bedraagt, niet onredelijk.
Het betoog faalt.
6.3. Ten overvloede merkt de Afdeling op dat de raad heeft toegezegd dat via het privaatrechtelijke spoor zal worden geprobeerd te waarborgen dat de erf- en perceelafscheidingen die zijn gericht naar De Terp een overwegend groene uitstraling krijgen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Zuijlen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
810.