201600262/1/A2.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 december 2015 in zaken nrs. 14/3260, 15/4783 en 15/4739 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 2 oktober 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar € 9.068,00 en het voorschot over 2009 naar € 8.974,00.
Bij besluit van 9 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het over 2009 toegekende voorschot herzien naar € 9.790,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de door [appellante] tegen die besluiten gemaakte bezwaren bij besluit van 16 juli 2014 kennelijk ongegrond verklaard en de over 2008 en 2009 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag bij afzonderlijke besluiten van 16 augustus 2014 herzien naar nihil.
Bij uitspraak van 10 december 2015 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2016, waar [appellante], vergezeld van [persoon], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] heeft in 2008 en 2009 kinderopvangtoeslag ontvangen voor de opvang van haar kind door een gastouder, de moeder van [appellante]. Deze opvang vond plaats door tussenkomst van [gastouderbureau]. In de tussen [appellante] en de gastouder gesloten overeenkomst staat dat het kind van [appellante] 160 uur per maand wordt opgevangen tegen een uurtarief van € 6,10.
2. Aan de besluiten van 16 juli en 16 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] met de door haar overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat zij in 2008 en 2009 heeft voldaan aan de voorwaarde dat zij ook zelf kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, zodat zij geen recht op kinderopvangtoeslag heeft.
3. De rechtbank heeft die besluiten vernietigd, omdat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] ten onrechte niet heeft gehoord alvorens te beslissen op de door haar gemaakte bezwaren. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de besluiten evenwel in stand gelaten, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang in 2008 en 2009 volledig heeft voldaan.
Beoordeling hoger beroep
4. [appellante] is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. De rechtbank heeft volgens haar ten onrechte de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten, omdat zij wel degelijk heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang in 2008 en 2009 heeft voldaan. Bij haar hogerberoepschrift heeft zij in dit verband een jaaropgave over 2009 van het [gastouderbureau] overgelegd.
Berekeningsjaar 2008
4.1. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen erkend dat op 16 augustus 2014 niet langer de bevoegdheid bestond om het over 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag te herzien, omdat na dat berekeningsjaar inmiddels vijf jaren waren verstreken. De dienst heeft aangegeven dat de herziening naar nihil van het over 2008 toegekende voorschot daarom niet langer in het geding is.
Berekeningsjaar 2009
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraken van 2 april 2014 en van 9 juli 2014, zaken nrs. ECLI:NL:RVS:2014:1114 en ECLI:NL:RVS:2014:2519), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Het aan [appellante] over 2009 toegekende voorschot bedroeg in totaal € 10.257,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit bedrag in maandelijkse voorschotten uitbetaald aan het gastouderbureau, die deze na aftrek van de bureaukosten doorstortte op de bankrekening van de gastouder. Volgens de door [appellante] overgelegde jaaropgave bedroegen de totale kosten van kinderopvang in 2009 € 10.266,60. Dit zou betekenen dat de kosten van kinderopvang, op een klein afrondingsverschil na, volledig uit het voorschot zijn voldaan, zodat [appellante] in dat jaar aanspraak op kinderopvangtoeslag had.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding aan de overgelegde jaaropgave voorbij te gaan, omdat niet aannemelijk is dat deze juist is. De jaaropgave vermeldt dat in de periode januari tot en met november 2009 maandelijks 160 uur - en daarmee 1760 uur in heel 2009 - aan kinderopvang is afgenomen. Gelet op de verklaring van [appellante] dat zij in het kader van een re-integratietraject 25 tot 30 uur stage liep en zeer onregelmatige werktijden had, is niet aannemelijk dat zij elke maand exact hetzelfde aantal uren werkte, zodat niet van de juistheid van het in de jaaropgave vermelde aantal uren kan worden uitgegaan. Verder is niet aannemelijk dat de in de jaaropgave gehanteerde uurprijs, die neerkomt op gemiddeld € 5,83, inclusief bureaukosten, juist is. Volgens de tussen [appellante] en de gastouder gesloten overeenkomst bedroeg deze € 6,10. Uit de aangifte inkomstenbelasting van de gastouder kan worden afgeleid dat deze uurprijs bij [appellante] in rekening is gebracht, hetgeen door [appellante] niet wordt betwist.
4.3. Voor zover [appellante] betoogt dat de totale kinderopvangkosten, uitgaande van 1760 uur tegen een uurprijs van € 6,10, € 10.736,00 bedroegen en zij dit bedrag volledig heeft voldaan, nu zij het verschil tussen dat bedrag en het door de Belastingdienst/Toeslagen uitgekeerde voorschot contant aan de gastouder heeft betaald, wordt zij daarin niet gevolgd. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij contante betalingen aan de gastouder heeft gedaan. Het door haar opgestelde overzicht van contante betalingen is daarvoor onvoldoende, nu op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat deze betalingen daadwerkelijk hebben plaatsgehad.
Conclusie
5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.1 is het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat ziet op berekeningsjaar 2008. Nu de Belastingdienst/Toeslagen in zoverre aan het hoger beroep van [appellante] tegemoet is gekomen, zal de Afdeling de Belastingdienst/Toeslagen veroordelen tot vergoeding van de bij [appellante] opgekomen proceskosten (reiskosten) en bepalen dat de dienst het in hoger beroep door [appellante] betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 en 4.3 is het hoger beroep ongegrond voor zover dat ziet op berekeningsjaar 2009. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep, voor zover dat ziet op berekeningsjaar 2008, niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
III. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van de bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 102,16 (zegge: honderdtwee euro en zestien cent);
IV. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
686.