ECLI:NL:RVS:2016:3129

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
201600615/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor plaatsing van lichtmasten bij Tennisvereniging Woburnpark te Vught

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank de omgevingsvergunning voor het plaatsen van zes lichtmasten bij Tennisvereniging Woburnpark te Vught heeft herroepen. De tennisvereniging had op 27 maart 2014 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van lichtmasten met een hoogte van 10 meter, om de verlichting van de tennisbanen te verbeteren. Omwonenden, waaronder [appellant sub 1A] en [appellant sub 2], hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij vrezen voor overlast door licht- en geluidshinder. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Vught onvoldoende had gemotiveerd waarom de vergunning verleend kon worden, en heeft het college in de gelegenheid gesteld om de motivering te verbeteren. Na heroverweging heeft het college de vergunning opnieuw verleend, maar met voorwaarden om de overlast te beperken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze voorwaarden niet voldoende waren en heeft de vergunning herroepen. Tegen deze uitspraak hebben zowel de omwonenden als de tennisvereniging hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte aanvullende voorschriften aan de vergunning heeft verbonden. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de aanvullende voorschriften, maar heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te verwachten geluidshinder aanvaardbaar is, en dat de aan de vergunning verbonden voorwaarden voldoende zijn om de overlast voor omwonenden te beperken.

Uitspraak

201600615/1/A1.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellant sub 1D]] en [appellant sub 1E], allen wonend te Vught (hierna: [appellant sub 1A] en anderen),
2. [appellant sub 2], wonend te Vught,
3. Tennisvereniging Woburnpark, gevestigd te Vught,
tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2015 en 29 december 2015, beide in zaak nrs. 14/2992 en 14/2928 in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en anderen,
2. [appellant sub 2],
en
het college van burgemeester en wethouders van Vught.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2014 heeft het college aan Tennisvereniging Woburnpark omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van zes lichtmasten met een hoogte van 10 m op het perceel Eikenlaan 18 te Vught (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 juli 2014 heeft het college de door [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 13 februari 2015 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken het gebrek in de motivering van het besluit van 24 juli 2014 te herstellen.
Bij besluit van 18 maart 2015 heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren van [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van 27 maart 2014, dat besluit in stand gelaten en daaraan een voorschrift verbonden. Het college heeft tevens het besluit van 24 juli 2014 ingetrokken.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) heeft desverzocht aan de rechtbank op 30 juli 2015 een deskundigenbericht uitgebracht.
Bij besluit van 24 september 2015 heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren van [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van 27 maart 2014, dat besluit in stand gelaten en daaraan een aantal voorwaarden verbonden. Het college heeft tevens de besluiten van 24 juli 2014 en 18 maart 2015 ingetrokken.
Bij uitspraak van 29 december 2015 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de besluiten van 24 juli 2014 en 18 maart 2015, gegrond verklaard voor zover gericht tegen het besluit van 24 september 2015, dat besluit vernietigd en de bezwaren van [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] tegen het besluit van 27 maart 2014 gegrond verklaard. De rechtbank heeft voorts het besluit van 27 maart 2014 herroepen voor zover de in het besluit van 24 september 2015 vermelde vijf voorwaarden plus twee extra door de rechtbank geformuleerde voorwaarden niet als voorschriften aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, zelf voorziend zeven voorschriften aan dit besluit verbonden, het besluit voor het overige in stand gelaten en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 september 2015.
Tegen deze uitspraken hebben [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld. De tennisvereniging heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft bij uitspraak van 23 februari 2016 de besluiten van 27 maart 2014 en 24 september 2015 geschorst.
[appellant sub 1A] en anderen, [appellant sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in gelegenheid gesteld hebben het college, [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] een schriftelijke reactie gegeven op het incidenteel hoger beroep van de tennisvereniging.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2016, waar [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1D] en [appellant sub 1E], bijgestaan door mr. P.W.G.M. Christophe, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, advocaat te Kerkdriel, en de tennisvereniging, vertegenwoordigd door [bestuursleden], bijgestaan door mr. B. de Haan, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.P. Randewijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De verleende omgevingsvergunning voorziet in het plaatsen van zes lichtmasten ten behoeve van de verlichting van drie tennisbanen op het perceel. Met het plaatsen van de lichtmasten is beoogd het gebruik van de tennisbanen te intensiveren, waarbij drie van de zes tennisbanen ook in het voor- en najaar tot 22:00 uur in de avond kunnen worden gebruikt. Daarnaast zullen gedurende ongeveer 16 weken per jaar twee van de drie banen op donderdag- en vrijdagavond tot 23:00 uur worden gebruikt voor wedstrijden. In de winterperiode is de tennisvereniging gesloten.
Het perceel is direct langs de spoorlijn Tilburg -’s Hertogenbosch gelegen. De woningen van [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] liggen deels aan de Eikenlaan, waaraan de ingang van het tennispark is gelegen, en deels aan de Kolonel Thomsonlaan, aan de overzijde van het spoor. [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] ondervinden overlast van de activiteiten van de tennisvereniging en vrezen dat deze overlast zal toenemen door een intensivering van het gebruik van de tennisbanen in de avonduren en dat dit hun woon- en leefklimaat verder zal aantasten. Zij wensen een verdergaande herroeping van de omgevingsvergunning.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Villapark Loonsebaan" rust op het perceel de bestemming "Sportdoeleinden".
Ingevolge artikel 11, Lid A, van de planregels zijn de als zodanig bestemde gronden onder meer bestemd voor recreatieve doeleinden op sportgebied en de daarbij behorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 11, lid B, onderdeel d, onder a, mag binnen het bestemmingsvlak de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer dan 4 m bedragen, met uitzondering van voorzieningen van verlichting, ter plaatse van de aanduiding "lichtmasten" op de plankaart, waar in de in de planregel genoemde situaties hogere voorzieningen voor verlichting zijn toegestaan.
Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, derde lid, van de bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) behorende bijlage II, voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend.
De procedure bij de rechtbank
3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plaatsing van de lichtmasten niet zal leiden tot onaanvaardbare lichthinder voor omwonenden en dat niet op voorhand is in te zien dat de Flora- en faunawet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het college het gebied waarin het tennispark en de omliggende woningen zijn gelegen, heeft kunnen aanmerken als "gemengd gebied" in de zin van de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-handreiking). Omdat binnen de in de VNG-handreiking opgenomen richtafstand van 30 m een woning is gelegen, diende het college naar het oordeel van de rechtbank nader te motiveren waarom een veldsportcomplex met verlichting op een kortere afstand dan geadviseerd in de VNG-handreiking niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Omdat het college dat niet had gedaan, berustte het besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om, wat betreft de te verwachten geluidsbelasting voor omwonenden vanwege de plaatsing van de lichtmasten, de afwijking van de in de VNG-handreiking opgenomen richtafstand nader te motiveren. Hierbij diende het college te onderzoeken wat de volledige geluidsbelasting van het tennispark is en diende het vervolgens een nieuwe afweging te maken tussen de belangen van omwonenden en die van de tennisvereniging.
Het college heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak bij besluit van 18 maart 2015 opnieuw op de bezwaren van [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] beslist. Mede op basis van een door Econsultancy B.V. uitgevoerd akoestisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 11 maart 2015, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het plaatsen van lichtmasten ruimtelijk aanvaardbaar is en dat omgevingsvergunning kan worden verleend, waarbij het aan de omgevingsvergunning het voorschrift heeft verbonden dat de kantine en het terras van het clubhuis uiterlijk tot 22:30 uur geopend mogen zijn in de periode tussen 1 september en 1 juni.
De rechtbank heeft vervolgens de StAB als deskundige benoemd. De StAB heeft in het onderzoeksverslag van 30 juli 2015 geconcludeerd dat Econsultancy de geluidsbelasting niet op juiste wijze heeft vastgesteld. Gelet op de conclusie van de StAB heeft het college bij besluit van 24 september 2015 opnieuw op de bezwaren beslist. Aan dit besluit heeft het college een nieuw akoestisch rapport van Econsultancy van 31 augustus 2015, met een aanvullend rapport van 15 september 2015, ten grondslag gelegd. Bij besluit van 24 september 2015 heeft het college de verleende omgevingsvergunning, onder toevoeging van een vijftal beperkende voorwaarden, in stand gelaten. De volgende voorwaarden, die ertoe strekken de mogelijke overlast voor omwonenden zo veel mogelijk te beperken, zijn aan de omgevingsvergunning verbonden:
- er mag met verlichting tot 22:00 uur worden gespeeld, met uitzondering van donderdagen en vrijdagen waarop competitiewedstrijden worden gespeeld. Op die dagen mag tot 23:00 uur worden gespeeld met de beperking dat tussen 20:00 uur en 23:00 uur slechts op twee van de drie verlichte banen mag worden gespeeld.
- het parkeerterrein mag na 21:00 uur niet meer worden opgereden met motorvoertuigen. De tennisvereniging zal hiervoor borden aanbrengen bij de ingang aan de Eikenlaan en zal dit ook op andere wijze aan haar leden kenbaar maken, bijvoorbeeld via een e-mail aan haar leden.
- binnen zes maanden na ingebruikneming van de lichtmasten past de tennisvereniging het parkeerterrein aan, zodat daarop geen sprake meer is van losliggend grind.
- de tennisvereniging mag na 19:00 uur geen gebruik maken van een tractor of een bladblazer.
- op het terras wordt na 19:00 uur geen versterkte muziek ten gehore gebracht.
Bij uitspraak van 29 december 2015 heeft de rechtbank voormeld besluit van 24 september 2015 vernietigd en de omgevingsvergunning herroepen voor zover de in de vernietigde besluit van 24 september 2015 opgenomen voorwaarden niet als voorschriften aan de omgevingsvergunning zijn verbonden. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door desbetreffende voorwaarden als voorschriften alsmede twee aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden, de omgevingsvergunning voor het overige in stand te laten en de uitspraak in de plaats te laten treden van het besluit van 24 september 2015.
Inbreuk op het planologisch regime
4. [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college er bij zijn besluitvorming ten onrechte vanuit is gegaan dat plaatsing van de 10 m hoge lichtmasten uitsluitend in strijd is met de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale hoogte. Hiertoe voeren zij aan dat ingevolge het bestemmingsplan bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hoogte van 4 m weliswaar zijn toegestaan, maar dat voorzieningen voor verlichting zoals lichtmasten in artikel 11, lid B, onderdeel d, onder a, van de planregels hiervan zijn uitgezonderd en dat lichtmasten slechts zijn toegestaan op de locaties waar een aanduiding op de plankaart is opgenomen en dat deze aanduiding ter plaatse van het tennispark ontbreekt.
4.1. Ingevolge artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits dit niet hoger is dan 10 m en de oppervlakte niet meer is dan 50 m².
Niet in geschil is dat de rechtbank de lichtmasten terecht heeft aangemerkt als bouwwerk, geen gebouw zijnde, als bedoeld in artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Bor. Bij beantwoording van de vraag in hoeverre van het bestemmingsplan is afgeweken, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat artikel 11, lid B, onderdeel d, onder a, van de planregels zo moet worden begrepen dat op het tennispark in het geheel geen lichtmasten zijn toegestaan, nu daarvoor op de plankaart een aanduiding ontbreekt. Ingevolge artikel 11, lid B, onderdeel d, onder a, van de planvoorschriften zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, en dus ook lichtmasten, met een maximale hoogte van 4 m toegestaan. De in dit voorschrift geformuleerde uitzondering ziet op de maximaal toegestane hoogte en strekt er toe om hogere lichtmasten slechts toe te staan ter plaatse van de op de plankaart daartoe opgenomen aanduiding "lichtmasten". Plaatsing van de 10 m hoge lichtmasten is derhalve uitsluitend in strijd met de in het bestemmingsplan voorgeschreven maximale hoogte.
Het betoog faalt.
5. De tennisvereniging betoogt in het incidenteel hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat het college er bij zijn besluitvorming ten onrechte vanuit is gegaan dat het planologisch toegestane gebruik van het perceel zal intensiveren door de plaatsing van de lichtmasten. Hiertoe voert zij aan dat het bestemmingsplan toestaat dat de gronden waarop het tennispark is gelegen ook voor andere recreatieve doeleinden kan worden gebruikt en dat ten behoeve daarvan plaatsing van lichtmasten met een hoogte van 4 m is toegestaan. Voorts voert zij met verwijzing naar het door haar overgelegde ontwerpvoorstel van A. Hak Infranet B.V. van 4 november 2013 aan dat het mogelijk is om ten behoeve van de verlichting van tennisbanen lichtmasten van 4 m hoog te realiseren, waarbij de verlichting voldoet aan de wettelijk eisen.
5.1. Het college heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat het bestemmingsplan weliswaar lichtmasten van 4 m hoog toestaat, maar dat lichtmasten met die hoogte onvoldoende geschikt zijn om een tennisveld goed te verlichten. Het heeft zich hierbij gebaseerd op een publicatie van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) waarin is vermeld dat lichtmasten bij tennisvelden minimaal 7 m hoog moeten zijn. Blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan en de daarin verwoorde zienswijze van de tennisvereniging zijn zowel de tennisvereniging als de planwetgever hier ook vanuit gegaan bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, in verband waarmee het bestemmingsplan voor lichtmasten voorziet in een toegestane hoogte van 10 m ter plaatse van de hiervoor ogenomen aanduidingen "lichtmasten". In hetgeen de tennisvereniging in haar incidenteel hoger beroep heeft aangevoerd vindt de Afdeling geen grond voor het oordeel dat lichtmasten van 4 m hoog geschikt zijn om te voorzien in het met de aanvraag beoogde gebruik. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het door de tennisvereniging overgelegde rapport van Hak niet kan worden opgemaakt dat lichtmasten van 4 m hoog geschikt zijn voor verlichting van de tennisbanen ten behoeve van het spelen van competitie. Gesteld noch gebleken is verder dat lichtmasten van 4 m hoog geschikt zijn om te dienen als sportveldverlichting voor andere vormen van sport die ingevolge het bestemmingsplan planologisch zijn toegestaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich in zijn besluitvorming ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat plaatsing van de voorziene lichtmasten zal leiden tot een intensiever gebruik van de tennisbanen in de avonduren en dat de gevolgen hiervan voor omwonenden van het tennispark in de besluitvorming dienen te worden betrokken. Het betoog faalt.
Toepassing artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, derde lid, van de bij het Bor behorende bijlage II
6. [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor het plaatsen van de lichtmasten heeft kunnen verlenen. Weliswaar heeft de rechtbank zelf in de zaak voorziend voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning verbonden, maar deze zijn niet toereikend en plaatsing van de lichtmasten zal door de te verwachten licht- en geluidhinder leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van de omgeving van het tennispark, aldus [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2].
7. [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] betogen in dit kader onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan de uitspraak van de Afdeling geschillen van bestuur van de Raad van State van 13 mei 1993 in zaak nr. G05.92.0793, waarin een milieuvergunning voor het plaatsen van vier lichtmasten van elk 15 meter hoog op het tennispark is vernietigd. Voorts voeren zij aan dat uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat het college en de gemeenteraad plaatsing van lichtmasten op het tennispark planologisch ongewenst achten en dat het het college niet vrij staat om thans een ander standpunt in te nemen. [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] voeren in dit kader verder aan dat het college ten onrechte niet de voor omwonenden te verwachten lichthinder in de belangenafweging heeft betrokken. Zij wijzen erop dat het in de huidige situatie in de avonduren donker is en het college bij zijn besluitvorming niet heeft meegewogen dat de te verwachten lichthinder het woongenot van omwonden zal aantasten.
7.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college voormelde uitspraak uit 1993 had moeten betrekken bij zijn beoordeling of de voorziene lichtmasten al dan niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat destijds voor vergunningverlening ingevolge de Hinderwet een ander toetsingskader gold en dat beide aanvragen wat de hoogte en het aantal lichtmasten betreft verschillen.
De rechtbank heeft terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het college de te verwachten lichthinder als gevolg van het gebruik van de lichtmasten niet in de aan het besluit ten grondslag liggende belangenafweging heeft meegenomen. Het college heeft zich op basis van het bij de aanvraag overgelegde lichthinderrapport van 22 januari 2014 van adviesbureau Hak op het standpunt gesteld dat gebruik van de lichtmasten weliswaar enige lichthinder mee zal brengen voor omwonenden, maar dat deze hinder niet onaanvaardbaar zal zijn, nu de lichthinder blijft binnen de normen die zijn gesteld in de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder" van de NSVV. [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] hebben de uitkomsten van het in voormeld lichthinderrapport niet betwist en de rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de te verwachten lichthinder heeft onderschat.
Nu de te verwachten lichthinder voor omwonenden de voornaamste reden was voor het college om zich bij de totstandkoming van het ter plaatse geldende bestemmingsplan op het standpunt te stellen dat plaatsing van lichtmasten planologisch niet gewenst was, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in de resultaten van voormeld lichthinderrapport van Hak aanleiding heeft kunnen zien om het eerder ingenomen standpunt in het kader van de bestemmingsplanprocedure na heroverweging is herzien.
Het betoog faalt.
8. [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de te verwachten geluidsbelasting vanwege de intensivering van het gebruik van het tennispark op de omgeving acceptabel is. Hiertoe voeren zij aan dat door de intensivering van het gebruik de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Abm) zullen worden overschreden. Voorts voeren zij aan dat het college in het kader van de door hem in aanmerking te nemen belangen van omwonenden wat betreft de te verwachten geluidsoverlast het gebied waar het tennispark is gelegen ten onrechte heeft aangemerkt als "gemengd gebied" als bedoeld in de VNG-handreiking. [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] voeren verder aan dat uit het onderzoek van de StAB blijkt dat de geluidsoverlast in de avondperiode door geluid van het slaan van tennisballen en stemgeluid afkomstig van de tennisbanen en het terras, alsmede door vertrekkende auto's van de parkeerplaats zodanig is dat hierdoor het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig zal worden aangetast. Hierbij wijzen zij er tevens op dat het college zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het feit dat in de huidige situatie al geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat elke verergering van de geluidhinder om die reden onaanvaardbaar moet worden geacht. Voorts heeft het college in de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met mogelijke toekomstige vervanging van de gravelbanen door tennisbanen die het gehele jaar kunnen worden gebruikt, aldus [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2].
Activiteitenbesluit milieubeheer
8.1. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Abm blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a, dan wel 2.20, het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van een inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein, en het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- en recreatieactiviteiten buiten beschouwing.
Ingevolge het derde lid blijft bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, het geluid als gevolg van het komen en gaan van bezoekers van inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden buiten beschouwing alsmede het geluid als gevolg van het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het verslag van de StAB niet volgt dat de geluidsbelasting vanwege het gebruik van het tennispark in strijd is met het Abm dan wel dat hiervoor anderszins aanknopingspunten zijn. De door de StAB geconstateerde overschrijding van de grenswaarde uit het Abm vindt slechts plaats als alle geluidsbronnen worden betrokken in de toetsing van de geluidsbelasting. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijft het stemgeluid van tennisspelers, toeschouwers, alsmede het piekgeluid van het tennisgeluid zelf, van dichtslaande autodeuren en van het stemgeluid van gebruikers van het terras evenwel buiten beschouwing bij de toetsing aan het Abm.
Het betoog faalt in zoverre.
VNG-handreiking
8.2. Volgens de VNG-handreiking is een "gemengd" gebied een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Voorts behoren gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen tot het omgevingstype "gemengd gebied". Nu zowel het tennispark als de omliggend woningen direct naast of op zeer korte afstand van de spoorlijn Tilburg-'s Hertogenbosch liggen, waar acht keer per uur een trein passeert, en ter plaatse sprake is van enige functiemenging, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak terecht overwogen dat het college het gebied waar het tennispark is gelegen heeft kunnen aanmerken als "gemengd gebied" als bedoeld in de VNG-handreiking en dat de in de VNG-handreiking aanbevolen richtafstand van het tennispark tot milieugevoelige functies, zoals woningen, 30 m bedraagt. Dat in het deskundigenrapport van de StAB van 30 juli 2015 is vermeld dat de woningen aan de Eikenlaan en de Kolonel Thomsonlaan zijn gesitueerd in een groene rustige omgeving, neemt niet weg dat het passeren van een trein veel geluid veroorzaakt. Evenmin kan uit de toelichting bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan worden afgeleid dat het gebied waar het tennispark is gelegen als "rustige woonwijk" als bedoeld in de VNG-handreiking moet worden aangemerkt. Dat in de toelichting ten aanzien van de afstand tussen de woningen en een begraafplaats is vermeld dat wordt voldaan aan de richtafstanden voor een "rustige woonwijk", betekent niet dat het gebied waar het tennispark is gelegen dient te worden aangemerkt als een "rustige woonwijk" als bedoeld in de VNG-handreiking, waarvoor een minimale afstand van 50 m wordt aanbevolen. In zoverre faalt het betoog van [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] dat de rechtbank heeft miskend dat op het college een zwaardere motiveringsplicht rust om de afwijking van de in de VNG-handreiking aanbevolen richtafstand te rechtvaardigen.
In aanmerking te nemen geluidsbelasting
8.3. Dat het in artikel 2.18 van het Abm genoemde geluid buiten beschouwing blijft bij de toetsing aan het Abm, laat onverlet dat de te verwachten geluidsoverlast als gevolg van alle geluidsbelasting vanwege het gebruik van het tennispark uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen in de belangenafweging die het college bij het verlenen de omgevingsvergunning dient te verrichten, omdat de te verwachten hinder van invloed is op het woon- en leefklimaat van de omgeving. Het college heeft aan zijn besluit van 24 september 2015 ten grondslag gelegd dat in dit geval van de in de VNG-handreiking aanbevolen richtafstand mag worden afgeweken, omdat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd. Ondanks het feit dat in de toekomstige situatie sprake zal zijn van enkele overschrijdingen van de grenswaarden uit het Abm, acht het college de te verwachten geluidsbelasting vanwege de plaatsing van de lichtmasten op de omgeving acceptabel.
8.4. Het college heeft zich bij de vaststelling van de te verwachten geluidsbelasting vanwege de intensivering van het gebruik van de tennisbanen gebaseerd op het rapport van Econsultancy van 31 augustus 2015, zoals dat is aangevuld met het rapport van 15 september 2015. In deze rapporten is rekening gehouden met de conclusies en aanbevelingen van de StAB over de in aanmerking te nemen geluidsbronnen op het tennispark en de wijze waarop de hieruit voortvloeiende geluidsbelasting dient te worden berekend. De rechtbank heeft het advies van de StAB onverkort overgenomen. Voor zover [appellant sub 2] heeft betoogd dat de StAB het geluid van de bladblazer of tractor in verband met onderhoudswerkzaamheden op het park in het akoestisch onderzoek ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, omdat hiervan overdag veel overlast wordt ondervonden, en de rechtbank het advies in zoverre niet had mogen overnemen, slaagt dit niet. De StAB heeft het geluid van de blazer of de tractor, evenals andere geluidsbelasting vanwege het gebruik van het tennispark overdag, terecht buiten beschouwing gelaten, nu die geluidsbelasting in de huidige situatie reeds bestaat en niet het gevolg is van de plaatsing van de lichtmasten.
In hetgeen [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de toename van het aantal komende en vertrekkende auto's en het daarmee gepaard gaande geluid van dichtslaande autodeuren op de parkeerplaats alsmede de toename van stemgeluid op het terras heeft onderschat. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de periode waarin met verlichting wordt getennist niet de periode van het jaar is waarin mensen doorgaans tot laat in de avond buiten zitten. Omdat het terras thans ook op een warme zomeravond tot na zonsondergang kan worden gebruikt en het terras op minder warme dagen, ondanks dat er met verlichting kan worden getennist, niet zal worden benut, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van de lichtmasten nauwelijks gevolgen zal hebben voor de intensiteit van het gebruik van het terras en daarmee voor het aanwezige stemgeluid. Wat betreft het toekomstige gebruik van het parkeerterrein heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat dit zich moeilijk laat voorspellen en dat het college dit heeft onderkend en het de overlast vanwege het gebruik van de parkeerterrein heeft willen beperken door aan de omgevingsvergunning twee voorschriften te verbinden. Volgens deze voorschriften mag het parkeerterrein na 21:00 uur niet meer worden opgereden met motorvoertuigen en dient het losliggend grind van het parkeerterrein te worden verwijderd. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aantal extra verkeersbewegingen op het parkeerterrein door plaatsing van de lichtmasten beperkt zal zijn en dat er van kan worden uitgegaan dat in de avondperiode ongeveer 10 verkeersbewegingen zullen plaats vinden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat slechts drie tennisbanen tot 22:00 uur bespeelbaar zullen zijn en dat op de avonden dat competitie wordt gespeeld na 20:00 uur slechts twee banen beschikbaar zullen zijn. Voorts bestaat geen reden om te twijfelen aan de stelling van het college dat een groot aantal leden in de buurt van het tennispark woont en doorgaans op de fiets of te voet zal komen.
Gelet op vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de akoestische rapporten van Econsultancy aan zijn besluit van 24 september 2015 ten grondslag heeft kunnen leggen.
Aanvaardbaarheid geluidsbelasting
8.5. Gelet op de het college toekomende ruimte bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting op de omgeving vanwege de met de plaatsing van de lichtmasten gepaard gaande intensivering van het gebruik van de tennisbanen, dient de rechter dit oordeel van het college terughoudend te toetsen.
In hetgeen [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te verwachten geluidhinder in de toekomstige situatie aanvaardbaar moet worden geacht. Het college is in zijn besluit gemotiveerd ingegaan op te verwachten overschrijdingen van de grenswaarden van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidsniveau uit het Abm en de te verwachten feitelijke effecten hiervan voor omwonenden. Niet in geschil is dat in de toekomstige situatie op de twee woningen aan de Eikenlaan 20 en 22 geringe overschrijdingen van de grenswaarden van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uit het Abm zijn te verwachten. Het college heeft over de woning aan de Eikenlaan 22 onweersproken gesteld dat de geluidsbelasting is gemeten op de aanbouw van de woning en dat de achtergevel van de woning, waarin de huiskamer en slaapkamers zijn gelegen, ongeveer 10 m verder van het tennispark is verwijderd, zodat ervan kan worden uitgegaan dat de grenswaarde niet zal worden overschreden op de achtergevel van deze woning. Wat betreft de overschrijding van de grenswaarde op de zijgevel van de woning aan de Eikenlaan 20 heeft het college uiteengezet dat de feitelijke geluidsbelasting lager is dan de berekende waarde, omdat bij de beoordeling van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau een toeslag is toegepast vanwege het impulsachtige karakter van tennisgeluid, die de gemeten geluidsbelasting heeft beïnvloed, terwijl het impulsachtig karakter van het tennisspel op deze gevel niet waarneembaar zal zijn.
Voor zover de grenswaarde voor de maximaal optredende geluidsniveaus zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt overschreden door het rijden met een auto, het dichtslaan van een portier, stemgeluid op de baan en het slaan van een tennisbal, heeft het college zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat door het verbinden van de beperkende voorwaarden aan de omgevingsvergunning de hiervan te verwachten hinder voor omwonenden in voldoende mate wordt beperkt en aanvaardbaar zal blijven. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden, zoals die door de rechtbank als voorschriften aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, niet handhaafbaar zijn, zoals [appellant sub 1A] en anderen hebben aangevoerd. Weliswaar sluiten de aan het besluit van 24 september 2015 verbonden voorwaarden niet uit dat na 23:00 uur auto's van het parkeerterrein vertrekken en daardoor voor de woningen aan de Eikenlaan 16, 20, 22 en 24 in de nachtperiode overschrijding van de grenswaarden mogelijk is, maar het college heeft bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat het gelet op de door hem aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden te verwachten is dat auto's doorgaans voor 23:00 uur van het parkeerterrein zullen vertrekken.
Gelet op vorenstaande alsmede de door het college in aanmerking genomen omstandigheden dat mensen na zonsondergang meestal binnen zitten en het geluid van autoverkeer gebruikelijk is in een woonwijk, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college aan het belang van de tennisvereniging bij een uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van het park niet in redelijkheid voorrang heeft kunnen geven boven de belangen van omwonenden. In dit kader heeft de rechtbank voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college bij de in aanmerking te nemen belangen rekening diende te houden met de aanleg van zogeheten all-weather banen op het tennispark, waardoor de tennisvelden ook in de winterperiode kunnen worden gebruikt. Een dergelijke wijziging van de tennisbanen maakt geen onderdeel uit van de aanvraag en de tennisvereniging heeft evenmin plannen voor de aanleg hiervan, zoals de tennisvereniging ter zitting van de Afdeling heeft bevestigd.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het college vooringenomen heeft gehandeld bij de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning.
Het betoog faalt.
Aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften
9. De tennisvereniging betoogt in het incidenteel hoger beroep tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat aan de omgevingsvergunning ten onrechte een vijftal voorschriften is verbonden om het gebruik van het parkeerterrein en het terras te beperken. De voorschriften strekken ertoe om de negatieve ruimtelijke gevolgen die de plaatsing van lichtmasten voor omwonenden met zich zal brengen zoveel mogelijk te beperken. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de voorschriften dienen ter bescherming van een goede ruimtelijke ordening.
10. De tennisvereniging betoogt in het incidenteel hoger beroep voorts dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak voorziend twee verdergaande beperkende voorschriften aan de omgevingsvergunning heeft verbonden.
10.1. De rechtbank heeft overwogen dat het college ten behoeve van een verdere bescherming van de leefomgeving van omwonenden het gebruik van het parkeerterrein beter had moeten reguleren door de tennisvereniging te verplichten ervoor zorg te dragen dat het parkeerterrein uiterlijk een kwartier na sluiting van de banen moet zijn verlaten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet valt in te zien waarom het aan het ingetrokken besluit op bezwaar van 18 maart 2015 verbonden voorschrift niet wordt herhaald in het besluit van 24 september 2015. Gelet hierop heeft de rechtbank in aanvulling op de reeds aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden:
- het parkeerterrein moet uiterlijk om 22:15 uur zijn verlaten met uitzondering van donderdagen en vrijdagen als en voor zover wedstrijden vanwege een KNLTB-competitie worden gespeeld. Op de dagen moet het parkeerterrein uiterlijk om 23:15 uur zijn verlaten.
- in de periode tussen 1 september en 1 juni met uitzondering van donderdagen en vrijdagen als en voor zover wedstrijden vanwege een KNLTB-competitie worden gespeeld, mogen de kantine en het terras dagelijks tot uiterlijk 22:30 uur open zijn. Deze beperking geldt niet voor het gebruik van de kantine, als de tennisvereniging de kantine in die periode wil gebruiken voor het houden van een festiviteit.
10.2. Uit de beslissing van de rechtbank om zelf voorziend voornoemde twee voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden kan worden afgeleid dat de rechtbank de door het college aan de omgevingsvergunning verbonden vijf voorwaarden uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet toereikend acht. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 8.5 bestaat voor dat oordeel evenwel geen grond en heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden vijf voorwaarden de te verwachten geluidhinder in voldoende mate beperken om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte twee aanvullende beperkende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden. De aangevallen uitspraak dient dan ook in zoverre te worden vernietigd.
Het betoog slaagt.
Flora- en faunawet
11. [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de door de voorziene verlichting veroorzaakte verstoring van mogelijke rust- en verblijfplaatsen van op het tennispark voorkomende vogels en dat derhalve onduidelijk is of een ontheffing van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) nodig is. Zij voeren hiertoe aan dat het op basis van de meldingen op de website van de tennisvereniging aannemelijk is dat er meerdere beschermde vogelsoorten op het tennispark voorkomen. Onder verwijzing naar de door [appellant sub 2] in hoger beroep overgelegde "Quickscan Flora & Fauna" van Jansen & Jansen groenadviesbureau van 4 juli 2016 voeren zij aan dat het college in het broedseizoen nader diende te onderzoeken of ter plaatse van het tennispark jaarrond beschermde nesten en kwetsbare nesten van vogels aanwezig zijn.
11.1. Gelet op artikel 75c, eerste lid, van de Ffw moet worden bezien of het college zich ten tijde van het nemen van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning terecht op het standpunt heeft gesteld, dat de plaatsing van de lichtmasten geen handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, van de Ffw omvat.
In hetgeen [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd vindt de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college aan zijn standpunt dat geen handelingen zullen worden verricht als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, van de Ffw, geen deugdelijke motivering ten grondslag heeft gelegd. Blijkens het aan het besluit van 24 september 2015 ten grondslag gelegde rapport van Cobra boomadviseurs B.V. van 11 november 2014 is bij het ter plaatse van het tennispark uitgevoerde veldbezoek onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten en de vaste rust- en verblijfplaatsen hiervan en is geconcludeerd dat het plaatsen van lichtmasten naar verwachting geen negatieve effecten heeft op lokale populaties van vleermuizen en op overige diersoorten. De door [appellant sub 2] overgelegde Quickscan, die op basis van literatuuronderzoek is opgesteld, biedt geen reden voor het oordeel dat het uitgevoerde onderzoek onvolledig was en het college in het broedseizoen nader onderzoek had moeten verrichten naar mogelijk aanwezige beschermde nesten op het tennispark. In de aanvullende rapporten van Cobra van 25 april 2016 en 26 augustus 2016 is gemotiveerd uiteengezet dat van vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, zoals de ransuil, bosuil en kiekendief, op het tennispark en directe omgeving geen nesten zijn aangetroffen en dat deze daar ook niet te verwachten zijn omdat dit type streng beschermde vogelsoorten altijd een relatief rustige en beschutte nestlocatie uitzoekt. Wat betreft de overige vogelsoorten die op het tennispark zijn waargenomen volgens zowel de website van de tennisvereniging als de toelichting van [appellant sub 1B] ter zitting, zoals onder meer de koolmees, pimpelmees en bonte vliegenvanger, heeft Cobra onderkend dat deze kunnen voorkomen op het tennispark. In voormelde rapporten van Cobra is evenwel uiteengezet dat de mogelijk aanwezige nesten van deze vogelsoorten niet jaarrond zijn beschermd en dat er in de directe omgeving van het tennispark voldoende geschikte alternatieven aanwezig zijn. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de plaatsing van de lichtmasten geen ontheffing van de Ffw noodzakelijk is.
Het betoog faalt.
12. De hoger beroepen van [appellant sub 1A] en anderen en [appellant sub 2] zijn ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van de tennisvereniging is gegrond.
De aangevallen tussenuitspraak van 13 februari 2015 dient te worden bevestigd. De aangevallen uitspraak van 29 december 2015 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij - in aanvulling op de bij het vernietigde besluit van 24 september 2015 door het college aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden - twee aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning van 27 maart 2014 zijn verbonden. De aangevallen uitspraak van 29 december 2015 dient voor het overige te worden bevestigd.
13. Het college dient ten aanzien van de tennisvereniging op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 februari 2015 in zaken nrs.14/2992 en 14/2928;
II. verklaart het hoger beroep van Tennisvereniging Woburnpark tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 december 2015 in zaken nrs. 14/2992 en 14/2928 gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 december 2015 in zaken nrs. 14/2992 en 14/2928, voor zover daarbij twee aanvullende voorschriften aan de bij besluit van 27 maart 2014 verleende omgevingsvergunning zijn verbonden;
IV. bevestigt de uitspraak van 29 december 2015 voor het overige;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vught tot vergoeding van bij Tennisvereniging Woburnpark in verband met de behandeling van het incidenteel hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Borman w.g. Deen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
604.