201600230/1/V6.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2015 in zaak nr. 15/4542 in het geding tussen:
[de vennootschap], handelend onder de naam [restaurant] (hierna: de vennootschap), gevestigd te [plaats],
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van Bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2014 heeft de Raad van Bestuur een aanvraag van de vennootschap om verlening van een tewerkstellingsvergunning (hierna: de twv-aanvraag) ten behoeve van [persoon], afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2015 heeft de Raad van Bestuur de daartegen door de vennootschap en [persoon] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Raad van Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F. Kiliç, advocaat te Amsterdam, en de Raad van Bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van den Boogaard, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] beoogt voor de vennootschap werkzaamheden te verrichten. Hij voert aan dat ook ten behoeve van hem een aanvraag om verlening van een twv is ingediend. Hij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij tegen het besluit van 4 maart 2015 beroep heeft ingesteld, zodat de rechtbank ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan op zijn beroep.
1.1. Op het door de gemachtigde van [appellant] ingediende formulier van 15 april 2015 voor het instellen van beroep bij de rechtbank, gericht aan het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken, en de fax van 19 mei 2015 met het aanvullend beroepschrift is, naast de vennootschap, zowel [persoon] als [appellant] vermeld. Daarmee staat vast dat door [appellant] tegen het besluit van 4 maart 2015 beroep is ingesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft ten onrechte niet beoordeeld of het beroep van [appellant] ontvankelijk is.
Het betoog slaagt.
2. Het hoger beroep van [appellant] is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij niet op het beroep van [appellant] is beslist. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ambtshalve over het beroep van [appellant] als volgt.
3. [appellant] heeft geen rechtstreeks betrokken belang bij het besluit van 4 maart 2015, dat slechts ziet op afwijzing van de twv-aanvraag ten behoeve van [persoon]. Gelet hierop kan hij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt en moet zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Het beroep van [appellant] is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2015 in zaak nr. 15/4542, voor zover daarbij niet op het beroep van [appellant] is beslist;
III. verklaart het in die zaak door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Paaschen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Paaschen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
766.