ECLI:NL:RVS:2016:3090

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
201508959/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor woningbouw en kap van bomen in Hengevelde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een maatschap tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 28 oktober 2015 het beroep van de maatschap tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente niet-ontvankelijk verklaarde voor de afzonderlijke maten en voor het overige ongegrond. Het college had op 8 december 2014 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning en het kappen van bomen op een perceel in Hengevelde. De maatschap, die stallen op 75 meter afstand van de nieuw te bouwen woning heeft, vreest dat de bouw van de woning haar bedrijfsvoering zal belemmeren. Ze betoogt dat het college ten onrechte het besluit op bezwaar heeft getoetst aan een verouderd bestemmingsplan. De rechtbank had volgens de maatschap ook niet onderkend dat de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning geweigerd had moeten worden wegens strijd met het bestemmingsplan, omdat er al twee woningen op een nabijgelegen perceel zouden zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 oktober 2016 behandeld en op 23 november 2016 uitspraak gedaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend, omdat de bestaande woningen voldoen aan de definitie van een woning in het bestemmingsplan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201508959/1/A1.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de maatschap] en anderen, gevestigd te Hengevelde, gemeente Hof van Twente,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de rechtbank) van 28 oktober 2015 in zaak nr. 15/1250 in het geding tussen:
[de maatschap] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning en het kappen van bomen op het perceel [locatie 1] te Hengevelde.
Bij besluit van 6 mei 2015 heeft het college het door de maatschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2015 heeft de rechtbank het door de maatschap en anderen daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover ingediend door de afzonderlijke maten [maat A] en [maat B], en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de maatschap hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2016, waar de maatschap, vertegenwoordigt door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door M.G.B. Kamst, zijn verschenen. Ter zitting is verder [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1. De maatschap heeft stallen op een afstand van 75 m van de nieuw te bouwen woning op het perceel [locatie 1]. Zij heeft problemen met de bouw van de woning, omdat zij vreest voor een belemmering van haar bedrijfsvoering.
2. De maatschap betoogt dat het college het besluit op bezwaar van 6 mei 2015 ten onrechte heeft getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" van 5 maart 2014, nu ten tijde van dat besluit het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" van 16 december 2014 gold.
2.1. Als uitgangspunt geldt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet
worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Aangezien appellante in beroep heeft betoogd dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met het bestemmingsplan, diende de rechtbank, gelet op artikel 8:69, tweede lid, van de Awb, derhalve het recht vast te stellen, zoals dat op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar gold.
Uit het besluit op bezwaar blijkt niet of het college heeft getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" van 5 maart 2014 of aan het bestemminsplan "Buitengebied Hof van Twente" van 16 december 2014. Omdat beide bestemmingsplannen voor de aan de orde zijnde omgevingsvergunning hetzelfde toetsingskader geven, maakt dit ook geen verschil. De stelling van de maatschap dat het college bij het nemen van het besluit op bezwaar ten onrechte heeft getoetst aan het bestemmingsplan van 5 maart 2014, maakt daarom niet dat de rechtbank het besluit op bezwaar had moeten vernietigen.
Het betoog faalt.
3. De maatschap betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen had moeten worden geweigerd wegens strijd met het bestemminsplan. Hiertoe stelt zij dat op het perceel [locatie 2] feitelijk twee woningen aanwezig zijn die als zodanig zijn bestemd in het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" van 16 december 2014. Omdat in dit bestemmingsplan is geregeld dat op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in totaal twee woningen zijn toegestaan, kon geen vergunning worden verleend voor het oprichten van een derde woning, aldus de maatschap. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat op het perceel [locatie 2] één vrijstaande woning aanwezig is, waarbij zich een situatie van inwoning voordoet. De omstandigheid dat ter plaatse twee huishoudens zijn gevestigd die enkel de aansluitingen voor gas, water en licht en de aansluiting op het drukriool delen, vindt de maatschap onvoldoende om te kunnen spreken van inwoning. Daarbij wijst zij erop dat de beide woningen een eigen toegangsdeur hebben, de beschikking hebben over een eigen oprit en een eigen brievenbus, de woningen een afzonderlijk huisnummer en ook verschillende eigenaren hebben. Zij stelt verder dat onlangs een notariële leveringsakte is gepasseerd die ziet op de verkoop van één van de woningen aan de [locatie 2] als een half vrijstaand woonhuis. In de akte wordt niet gesproken over inwoning, hetgeen volgens de maatschap bevestigt dat het gaat om twee woningen.
De maatschap betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel geen onderzoek heeft verricht naar de vraag of zich een situatie van inwoning voordoet.
3.1. Blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Hof van Twente" van 16 december 2014 is aan de percelen [locatie 1] en 4 de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 2" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.129, van de planregels van dat bestemmingsplan, is een woning: een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van personen.
Ingevolge lid 1.74, is inwoning: twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van een of meerdere voorzieningen en waarbij de woning uiterlijk uit één bouwvolume bestaat.
Ingevolge artikel 25, lid 25.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor maximaal één woning per bestemmingsvlak, waarbij inwoning is toegestaan, dan wel:
[…];
2. ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aangegeven aantal woningen;
[…].
3.2. De Afdeling stelt vast dat het begrip woning in artikel 1, lid 1.129, van de planregels van het bestemmingsplan dusdanig is gedefinieerd dat naast zelfstandige bewoning door één huishouden, ook bewoning door personen die niet tot één huishouden behoren zich met de woonbestemming verdraagt. Het complex aan de [locatie 2] bestaat uiterlijk uit één bouwvolume en vormt derhalve één complex van ruimten als bedoeld in artikel 1, lid 1.129, van de planregels. Reeds hierom kan het complex aan de [locatie 2] worden aangemerkt als één woning. Of zich een situatie van inwoning voordoet, is niet relevant bij de uitleg van het begrip woning. Derhalve kan in het midden worden gelaten of zich in dit geval een situatie van inwoning voordoet. Nu één woning aanwezig is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat artikel 25, lid 25.1, van de planregels niet in de weg staat aan de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen voor een tweede woning.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Priem
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
646.