ECLI:NL:RVS:2016:3051

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
201506755/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent de Natuurbeschermingswet en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob) beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht, waarbij een Natuurbeschermingswetvergunning (Nbw-vergunning) voor een veehouderij in Breukelen was verleend. Het college had eerder op 15 oktober 2013 de vergunning verleend, maar na bezwaar van Mob werd deze op 14 juli 2015 in stand gelaten. Op 8 maart 2016 werd de vergunning echter ingetrokken, wat Mob ertoe bracht om beroep in te stellen. Tijdens de zitting op 2 september 2016 trok Mob het beroep in voor zover het betrekking had op de vergunning op grond van artikel 16 van de Nbw 1998.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college de kosten van bezwaar niet correct had vergoed. De Afdeling oordeelde dat de gemaakte bezwaren door Mob gelijktijdig waren behandeld en dat de rechtsbijstand door dezelfde adviseur was verleend. De Afdeling heeft het beroep van Mob gegrond verklaard, het besluit van het college vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding, en het college veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de vergoeding van proceskosten in samenhangende zaken.

Uitspraak

201506755/1/R2.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en vereniging Leefmilieu, gevestigd te Nijmegen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft het college een vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend voor het wijzigen/uitbreiden van de veehouderij aan de [locatie] te Breukelen (hierna: de Nbw-vergunning)
Bij besluit van 14 juli 2015 heeft het college het door de Mob hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de Nbw-vergunning in stand gelaten onder gewijzigde motivering van het besluit.
Bij besluit van 8 maart 2016, kenmerk 817DFBC6, heeft het college het besluit van 14 juli 2015 gewijzigd. Hierbij is de Nbw-vergunning, voor zover deze op grond van artikel 19d van de Nbw 1998 is verleend, ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft Mob beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2016, waar de Mob, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Speekenbrink en mr. W. van Dijk zijn verschenen. Ter zitting is [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft Mob het beroep ingetrokken voor zover dit betrekking heeft op de vergunning die op grond van artikel 16 van de Nbw 1998 is verleend.
2. In het besluit van 8 maart 2016 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015; ECLI:NL:RVS:2015:1587 (zaak nr. 201405347/1/R2) opnieuw beslist op de bezwaren van de Mob tegen de Nbw-vergunning. Bij dit besluit is de Nbw vergunning ingetrokken. Het college heeft hierom geen aanleiding meer gezien om het bezwaarschrift inhoudelijk te behandelen.
3. Het college heeft op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de kosten die Mob in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken vergoed. Met toepassing van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) heeft het college deze bezwaren, tezamen met de bezwaren waarop het op 15 december 2015 met kenmerk 81732588 een besluit heeft genomen, als samenhangende zaken aangemerkt en aldus als één zaak beschouwd. Omdat het college in het besluit van 15 december 2015 het college reeds is overgegaan tot vergoeding van de desbetreffende kosten van bezwaar, heeft het college in het thans bestreden besluit deze kosten niet separaat vergoed.
4. Mob stelt dat in het besluit van 15 december 2015 is beslist op de kosten van bezwaar van de daarin aan de orde gestelde zaken. Ongeacht of het in het besluit van 8 maart 2016 aan de orde zijnde bezwaar omtrent de Nbw-vergunning met die zaken samenhangen, diende het college volgens Mob in het besluit van 8 maart 2016 de daarvoor gemaakte kosten separaat te vergoeden. Door dit niet te doen is in strijd met artikel 2, eerste lid, aanhef van het Bpb gehandeld, aldus Mob.
5. Het college stelt zich op het standpunt dat aan de voorwaarden van artikel 3 van het Bbp is voldaan, omdat de bezwaren waarop een beslissing is genomen in zowel het besluit van 15 december 2015 als in het besluit van 8 maart 2016, nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, in alle bezwaren door Van Hoof Advies rechtsbijstand is verleend en de werkzaamheden ten behoeve van deze bezwaren nagenoeg identiek konden zijn.
6. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het vierde lid worden bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Amvb) nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef van het Bpb (de in artikel 7:15, vierde lid, bedoelde Amvb) wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld: (…)
Ingevolge artikel 3, eerste lid, worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb beschouwd als één zaak.
Ingevolge het tweede lid zijn samenhangende zaken: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren, die door het bestuursorgaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van die zaken nagenoeg identiek konden zijn.
7. De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Bpb aan een aantal criteria moet zijn voldaan om zaken die door een of meer belanghebbenden zijn gemaakt als samenhangende zaak te kunnen aanmerken. Allereerst moeten de bezwaren door het bestuursorgaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat het bestuursorgaan een hoorzitting heeft gehouden over een groot aantal bezwaren tegen Nbw-vergunningen voor veehouderijen, waaronder de bezwaren waarover op 15 december 2015 en op 8 maart 2016 besluiten zijn genomen. In overleg met onder meer Mob is daarbij niet op ieder bezwaar over iedere veehouderij afzonderlijk ingegaan, maar is voornamelijk ingegaan op de inhoudelijke en juridische aspecten die in deze vergelijkbare zaken aan de orde waren. Uit het voorgaande concludeert de Afdeling dat de gemaakte bezwaren gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld door het college.
7.1. In de tweede plaats dient rechtsbijstand te zijn verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband. Deze rechtsbijstand is door Van Hoof Advies verleend. Niet in geschil is dat aan dit criterium wordt voldaan.
7.2. In de derde plaats dienen de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek te zijn of te kunnen zijn geweest.
In het bezwaarschrift is naast de algemene bezwaargronden die naar voren zijn gebracht in de zaken waarover op 15 december 2015, tevens gemotiveerd aangevoerd dat de emissie in de referentiesituatie voor dit bedrijf onjuist was weergegeven. Hiermee wijken de verrichte werkzaamheden zodanig af van de in de andere zaken verrichte werkzaamheden dat er geen aanleiding is deze zaak als samenhangend met de andere te beschouwen (vergelijk de uitspraak van 8 februari 2016, nr. 201506595/2/R2, r.o. 5, ECLI:NL:RVS:2016:3006).
8. De Afdeling zal in de zaak voorzien door het college te veroordelen om alsnog over te gaan tot het vergoeden van de in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten voor zover dit betreft het opstellen van de bezwaarschriften de zaken over de veehouderijen aan de [locatie] te Breukelen. De Afdeling zal tevens bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover vernietigd.
9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 8 maart 2016, kenmerk 817DFBC6, voor zover dit de vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten betreft;
III. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij de coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij de coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan de coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Scheele
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016
723.