201506306/1/A2.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2015 in zaak nr. 15/98 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 3 oktober 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] voor de jaren 2008 en 2009 herzien naar nihil.
Bij besluit van 8 januari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 26 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 8 januari 2014 ingetrokken en de door [appellante] tegen de besluiten van 3 oktober 2012 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. B. Coskun, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van der Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in 2008 en 2009 voor haar twee kinderen gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. Daarvoor heeft zij kinderopvangtoeslag aangevraagd en die toeslag in de vorm van voorschotten ontvangen. Na controle zijn de voorschotten kinderopvangtoeslag bij de besluiten van 3 oktober 2012 herzien.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 26 november 2014 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst die de gegevens, voorgeschreven in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), bevat en [appellante] niet heeft aangetoond alle kosten voor gastouderopvang over 2008 en 2009 te hebben voldaan.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008 en 2009 terecht heeft herzien naar nihil, omdat de overeenkomst niet alle gegevens zoals voorgeschreven in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling bevat.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar ten onrechte is verweten dat de overeenkomst niet alle gegevens zoals voorgeschreven in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling bevat, omdat deze door het gastouderbureau is opgesteld.
3.1. Ingevolge artikel 52 van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, bevat de administratie van een gastouderbureau tevens afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, per overeenkomst vermeldende de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
3.2. In de door [appellante] overgelegde overeenkomst tussen haar en het gastouderbureau ontbreken de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, de bemiddelingskosten en het aantal uren gastouderopvang per jaar. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling. Dat de overeenkomst door het gastouderbureau is opgesteld maakt dit niet anders. Het was aan [appellante] als aanvrager van de kinderopvangtoeslag om aan de daarvoor geldende voorwaarden te voldoen.
Het betoog faalt.
4. Het betoog van [appellante] dat de herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 in strijd is met artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) faalt. Artikel 21 van de Awir heeft geen betrekking op voorschotten. Deze kunnen gelet op artikel 16 van de Awir steeds worden herzien.
5. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd geen bespreking.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016
480-809.