ECLI:NL:RVS:2016:2961

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
201507866/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van zes eengezinswoningen in Hoek van Holland

Op 9 november 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een omgevingsvergunning die op 17 januari 2014 door het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland was verleend. Deze vergunning betrof de bouw van zes eengezinswoningen aan de [locatie] te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam. De vergunning was verleend ondanks dat er geen bestemmingsplan van kracht was, omdat een eerder bestemmingsplan door de Afdeling was vernietigd. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], waren het niet eens met de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2015, die hun beroepen tegen de vergunning ongegrond had verklaard.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bestemmingsplan niet meer van toepassing was. De Afdeling oordeelde dat de medebestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' nog steeds van kracht was, ondanks de vernietiging van de hoofdbestemming 'Wonen'. Dit betekende dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam bij de besluiten van 10 september 2014 had moeten toetsen aan het bestemmingsplan. Aangezien dit niet was gebeurd, zijn de besluiten van het college vernietigd.

De Afdeling heeft de hoger beroepen gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college gelast om opnieuw een besluit op bezwaar te nemen. Tevens is bepaald dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. De proceskosten voor de appellanten worden vergoed.

Uitspraak

201507866/1/A1.
Datum uitspraak: 9 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
2. [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2]), wonend te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2015 in zaken nrs. 14/6341 en 14/6805 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellante sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland, rechtsvoorganger van het college, aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van zes eengezinswoningen aan de [locatie] te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam (hierna: het perceel).
Bij besluiten van 10 september 2014 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2015 heeft de rechtbank de door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2014, waar [appellante sub 2A] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist, C. Wieles en L.P. Breedveld, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in een huizenblok van zes eengezinswoningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap. De woningen worden gebouwd op een braakliggend terrein waar voorheen een taxibedrijf was gevestigd. De bestaande opstallen zijn in september 2014 gesloopt.
2. Bij het besluit van 17 januari 2014 heeft het college voor het bouwplan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend. Dit besluit heeft het college bij de bij de rechtbank bestreden besluiten van 10 september 2014 gehandhaafd. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat op dit perceel geen bestemmingsplan van kracht is, nu de Afdeling bij uitspraak van 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1709, het bestemmingsplan "Hoek van Holland - woongebied" heeft vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" dat betrekking heeft op de percelen aan de [locatie]-30 en de Concordiastraat 1-3, en er voorafgaand aan dit bestemmingsplan geen ander bestemmingsplan gold. Door die uitspraak is zowel de hoofdbestemming "Wonen" als de medebestemming "Waarde - Cultuurhistorie" volgens het college komen te vervallen.
3. [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan ten onrechte niet is getoetst aan het bestemmingsplan "Hoek van Holland - woongebied". Het college heeft zich volgens hen ten onrechte op het standpunt gesteld dat door de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2014 zowel de aan het perceel toegekende hoofdbestemming "Wonen" als de medebestemming "Waarde - Cultuurhistorie" is komen te vervallen.
3.1. In het bestemmingsplan "Hoek van Holland - woongebied" was aan het perceel zowel de bestemming "Wonen" als de medebestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend. Tegen dit bestemmingsplan heeft onder meer [appellant sub 1] beroep ingesteld. Bij de uitspraak van 14 mei 2014 heeft de Afdeling het bestemmingsplan vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" dat betrekking heeft op de percelen aan de [locatie]-30 en de Concordiastraat 1-3.
Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, moet naar het oordeel van de Afdeling ervan worden uitgegaan dat bij de uitspraak van 14 mei 2014 het bestemmingsplan dat betrekking heeft op het perceel niet in zijn geheel is vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarin aan het perceel de bestemming "Wonen" is toegekend. In dit geval is de medebestemming "Waarde - Cultuurhistorie" die in het bestemmingsplan is opgenomen dan ook voor het perceel blijven gelden. De Afdeling acht daarbij van belang dat [appellant sub 1] zich in het beroep tegen het bestemmingsplan uitsluitend heeft gekeerd tegen de aan het perceel toegekende bestemming "Wonen" en niet tegen de medebestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Die medebestemming is ook niet betrokken bij de op de bestemming "Wonen" gerichte vernietiging. De medebestemming "Waarde - Cultuurhistorie" heeft niet een zodanige functionele samenhang met de bestemming "Wonen" dat zij zonder laatstgenoemde bestemming zinledig wordt. Voorts acht de Afdeling van belang dat [appellant sub 1] bij een ander oordeel slechter af zou zijn dan wanneer hij niet tegen het bestemmingsplan was opgekomen. Als ervan zou worden uitgegaan dat het gehele bestemmingsplan voor het perceel is vernietigd, heeft dit, nu voorafgaand aan dit bestemmingsplan geen ander plan voor het perceel gold, tot gevolg dat de bouwaanvraag alleen aan de bouwverordening hoeft te worden getoetst.
Gelet op het voorgaande gold, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, het bestemmingsplan wél op het moment dat de besluiten van 10 september 2014 werden genomen. Het college diende derhalve aan het bestemmingsplan te toetsen, zoals dat ten tijde van deze besluiten ter plaatse van het perceel gold. Nu het college dit bij de besluiten van 10 september 2014 niet heeft gedaan, zijn deze besluiten genomen in strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De betogen slagen.
4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige hogerberoepsgronden behoeven geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van 10 september 2014 alsnog gegrond verklaren. Die besluiten dienen wegens de onjuiste wijze waarop is getoetst aan artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te worden vernietigd. Het college dient opnieuw een besluit op bezwaar te nemen. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen dit door het college te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Het college zal worden gelast het door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] betaalde griffierecht voor hun beroepen en hoger beroepen te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2015 in zaken nrs. 14/6341 en 14/6805;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 10 september 2014, kenmerk A.B.2014.7.02502/HdW en kenmerk A.B.2014.7.01195/HdW;
V. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] het door hen voor de behandeling van hun beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] het door hen voor de behandeling van hun beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016
457-784.