ECLI:NL:RVS:2016:2902

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
201602569/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om persoonlijke betalingsregeling door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 10 maart 2016 een eerder besluit van de Belastingdienst/Toeslagen heeft beoordeeld. De Belastingdienst had op 23 april 2015 een verzoek van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling afgewezen, omdat er sprake zou zijn van opzet of grove schuld aan de zijde van [appellante]. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] gedeeltelijk gegrond, maar de Belastingdienst handhaafde zijn standpunt in het besluit op bezwaar van 26 augustus 2015. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de vraag te beantwoorden of de rechtbank terecht oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om een betalingsregeling gerechtvaardigd was.

De Afdeling heeft vastgesteld dat [appellante] een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling had ingediend in verband met de terugbetaling van teveel ontvangen voorschotten, waaronder huurtoeslag en zorgtoeslag. De Belastingdienst had dit verzoek afgewezen op basis van de veronderstelling dat [appellante] grove schuld had, omdat zij niet de juiste inkomensgegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had geoordeeld dat er sprake was van grove schuld, omdat [appellante] had nagelaten om wijzigingen in haar inkomen te melden, wat leidde tot te hoge voorschotten.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Belastingdienst op goede gronden het verzoek om een betalingsregeling had afgewezen. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de rechtbank uitspraak werd bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201602569/1/A2.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 maart 2016 in zaak nr. 15/5574 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling afgewezen.
Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dat ziet op de betalingsregeling ten aanzien van de terugvordering van huurtoeslag over 2011 en ongegrond verklaard voor zover dat ziet op de betalingsregeling ten aanzien van de terugvordering van huurtoeslag over de jaren 2012, 2013 en 2015, zorgtoeslag over de jaren 2012 en 2013, kindgebonden budget over de jaren 2012 en 2013 en kinderopvangtoeslag over 2013. Voorts heeft de rechtbank het besluit van 26 augustus 2015 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken na de datum van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling, gebaseerd op haar betalingscapaciteit, ingediend in verband met de terugbetaling van teveel ontvangen voorschotten. De teveel ontvangen voorschotten hebben betrekking op huurtoeslag over de jaren 2011, 2012, 2013 en 2015, zorgtoeslag over de jaren 2012 en 2013, kindgebonden budget over de jaren 2012 en 2013 en kinderopvangtoeslag over 2013. In totaal betreft het een bedrag van € 12.512,00 aan openstaande vorderingen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek bij het besluit van 23 april 2015 afgewezen, omdat sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van [appellante] en ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) een persoonlijke betalingsregeling in dat geval niet kan worden getroffen. Voorts is bepaald dat [appellante] gedurende 24 maanden elke maand een bedrag van € 522,00 per maand dient te voldoen, waarbij de eerste termijn uiterlijk op 31 mei 2015 dient te zijn voldaan. Bij het besluit op bezwaar van 26 augustus 2015 heeft de dienst deze afwijzing gehandhaafd en beslist dat [appellante] 24 maanden lang een bedrag van € 445,00 per maand dient te voldoen. Omdat een gedeelte al is terugbetaald gaat het nog om een totaal bedrag van € 10.667,00. Uit coulance heeft de dienst een nieuwe ingangsdatum gehanteerd, waarbij de uiterste betaaldatum van de eerste termijn is gesteld op 30 september 2015 en is bepaald dat de laatste termijn voor 30 augustus 2017 dient te zijn betaald.
2. In hoger beroep dient de Afdeling de vraag te beantwoorden of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om een persoonlijke betalingsregeling terecht heeft afgewezen wat betreft de huurtoeslag over de jaren 2012, 2013 en 2015, de zorgtoeslag over de jaren 2012 en 2013 en het kindgebonden budget over de jaren 2012 en 2013. Met betrekking tot de kinderopvangtoeslag 2013 heeft [appellante] ter zitting verklaard dat zij de hiertegen gerichte gronden niet langer handhaaft. Voorts wordt [appellante] geen opzet tegengeworpen, zodat het geschil zich toespitst op de vraag of [appellante] of haar partner zodanig hebben gehandeld dat de toeslagschuld is te wijten aan grove schuld.
3. Voor de invulling van het begrip grove schuld sluit de Belastingdienst/Toeslagen aan bij het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst/Toeslagen. Volgens paragraaf 2, eerste lid, is grove schuld een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat dit mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat een te hoog bedrag aan tegemoetkoming zou kunnen worden toegekend.
4. Met betrekking tot de in geding zijnde toeslagen en kindgebonden budget staat vast dat de voorschotten zijn toegekend op basis van een gezamenlijk toetsingsinkomen van [appellante] en haar toeslagpartner van € 16.183,00 (voor 2012), € 14.929,00 (voor 2013) en € 15.296,00 (voor 2015). Het gezamenlijke toetsingsinkomen was echter in werkelijkheid veel hoger, te weten € 31.956,00 in 2012 en € 39.166,00 in 2013. Nu [appellante] steeds op de hoogte is gesteld van de te ontvangen voorschotten en het gezamenlijk toetsingsinkomen waarop deze waren gebaseerd, wist zij of had zij kunnen weten dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning van de voorschotten is uitgegaan van een te laag toetsingsinkomen en dat zij aldus te hoge voorschotten kreeg uitgekeerd. Zij heeft dit ten onrechte niet gemeld aan de Belastingdienst/Toeslagen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van artikel 17, eerste lid, van de Awir een belanghebbende is gehouden een wijziging die van belang is voor de hoogte van de tegemoetkoming te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen. Dat de Belastingdienst/Toeslagen zich via de basisregistratie inkomen inzage had kunnen verschaffen in de inkomensgegevens van [appellante] en haar toeslagpartner, maar dit heeft nagelaten nu hij pas na 4 jaar heeft vastgesteld dat er geen toekenning van toeslagen mogelijk was, zoals [appellante] stelt, ontslaat [appellante] niet van de op haar rustende verplichting om er bij de Belastingdienst/Toeslagen melding van te maken dat bij de toekenning van de voorschotten was uitgegaan van een te laag toetsingsinkomen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er met betrekking tot de reeds toegekende voorschotten huurtoeslag over de jaren 2012, 2013 en 2015, zorgtoeslag over de jaren 2012 en 2013 en kindgebonden budget over de jaren 2012 en 2013 sprake is van grove schuld aan de zijde van [appellante], omdat zij ernstig nalatig is geweest de juiste gegevens te verstrekken. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dan ook met toepassing van artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir het verzoek van [appellante] om een persoonlijke betalingsregeling, die is gebaseerd op haar betalingscapaciteit, op goede gronden afgewezen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
18-834.