201600648/1/A3.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], domicilie kiezend te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2015 in zaak nr. 15/3601 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2014 heeft het college [appellant] ambtshalve uitgeschreven uit de basisregistratie personen (hierna: brp) naar een adres in Spanje.
Bij besluit van 16 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.J.S. Lathouwers, werkzaam bij adviesbureau Mariënburg Groep, F. Arends en P.P.G. Kemperman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college [appellant] terecht ambtshalve heeft uitgeschreven uit de brp, omdat genoegzaam is gebleken dat hij ten tijde van belang voldeed aan het in artikel 2.21 van de Wet basisregistratie personen genoemde criterium dat hij naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven. Onder meer uit de eigen verklaring van [appellant], afgelegd bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB), blijkt dat hij versnipperd drie tot vier maanden in Nederland is, aldus de rechtbank.
2. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college hem terecht ambtshalve heeft uitgeschreven. In hoger beroep betoogt hij dat de door hem in een procedure bij de SVB afgelegde verklaring dat hij in Spanje woont, niet de conclusie rechtvaardigt dat hij meer dan twee derde van het jaar buiten Nederland verblijft. Het college heeft hiernaar geen gedegen onderzoek gedaan. Hij wijst daartoe in hoger beroep naar een later door hem bij de SVB afgelegde verklaring van 20 maart 2015.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat aan zijn besluitvorming een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Het verwijst daartoe naar de bevindingen, die zijn neergelegd in een rapportage van 27 mei 2014, waarin verschillende getuigenverklaringen zijn opgenomen.
2.2. De Afdeling stelt vast dat in het gespreksverslag van 20 september 2014 bij de SVB de volgende verklaring van [appellant] is opgenomen, die door hem zelf is ondertekend: "Ik ben versnipperd 3 tot 4 maanden per jaar in Nederland. (…) De rest woon ik in Spanje op het eerder genoemde adres." Het gespreksverslag van 20 maart 2015 bij de SVB werpt naar het oordeel van de Afdeling geen ander licht op de zaak, nu daarin is vermeld dat [appellant] toen heeft verklaard dat hij twee derde van het jaar in Spanje is en een derde in Nederland. Deze verklaring is dan ook onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de rechtbank het college ten terechte is gevolgd in diens met stukken gestaafde standpunt dat [appellant] naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven.
Voor het overige vormen de aangevoerde gronden louter een herhaling van hetgeen [appellant] in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is hierop in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat derhalve ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Niane-van de Put
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
805.