ECLI:NL:RVS:2016:2885

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
201601315/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij onjuiste aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 november 2016 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 10 november 2015 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De appellante werd aangesproken voor de kosten van deze bestuursdwang, die € 126,00 bedroegen.

De appellante betwistte dat de aangetroffen huisvuilzak, die op 29 oktober 2015 naast een inzamelvoorziening was aangetroffen, van haar was. Ze voerde aan dat iemand anders haar naam- en adresgegevens in de zak had geplaatst en dat ze zelf een huisvuilzak naast een andere inzamelvoorziening had geplaatst omdat deze niet open ging. De Raad van State oordeelde dat het college op basis van de aangetroffen gegevens mocht aannemen dat de appellante de overtreder was, tenzij zij kon aantonen dat dit niet het geval was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat de appellante niet voldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen. De persoonlijke omstandigheden die zij aanvoerde, zoals zwangerschapspijn, waren niet voldoende om af te zien van het in rekening brengen van de kosten van bestuursdwang. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201601315/1/A1.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2015 heeft het college zijn beslissing om op 29 oktober 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 15 februari 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L. van der Roest, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 29 oktober 2015 naast een aangewezen inzamelvoorziening aan de Gortmolen ter hoogte van de nummers 43-57 is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een poststuk met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, heeft het college haar in het besluit van 10 november 2015 als overtreder van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening aangemerkt.
2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
3. [appellante] betwist dat de naast de inzamelvoorziening aan de Gortmolen aangetroffen huisvuilzak van haar was. Volgens haar kan een ander het poststuk met haar naam- en adresgegevens in de huisvuilzak hebben gedaan.
[appellante] voert verder aan dat dat zij een huisvuilzak naast een inzamelvoorziening aan het Oranjeplein heeft geplaatst, maar dat dit niet anders kon, omdat die inzamelvoorziening niet open ging en het voor haar vanwege zwangerschapspijn niet mogelijk was om de huisvuilzak weer mee naar huis te nemen. Er lagen bovendien al andere huisvuilzakken naast die inzamelvoorziening, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet geheel of gedeeltelijk te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Blijkens een door een toezichthouder opgemaakt rapport is op 29 oktober 2015 naast de inzamelvoorziening aan de Gortmolen ter hoogte van de nummers 43-57 een huisvuilzak aangetroffen, met daarin een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellante]. Gelet hierop is de aangetroffen huisvuilzak tot haar herleidbaar. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden. Met de enkele stelling dat het niet haar huisvuilzak was en dat iemand anders het aangetroffen poststuk in de huisvuilzak kan hebben gedaan, heeft [appellante] dit niet aannemelijk gemaakt. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college [appellante] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
3.3. De Afdeling vat hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht over de door haar naast een inzamelvoorziening aan het Oranjeplein geplaatste huisvuilzak op als een betoog dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang niet voor haar rekening dienen te komen. Dit betoog faalt, reeds omdat het, volgens [appellante], gaat om een andere huisvuilzak dan de huisvuilzak ten aanzien waarvan het college in deze zaak bestuursdwang met kostenverhaal heeft toegepast. Overigens zijn de door haar genoemde persoonlijke omstandigheden geen omstandigheden die ertoe nopen dat wordt afgezien van het in rekening brengen van kosten van bestuursdwang wegens het verkeerd aanbieden van huisvuil. Dat, naar gesteld, de inzamelvoorziening aan het Oranjeplein niet goed functioneerde, ontsloeg [appellante] niet van de verplichting om haar huisvuil op juiste wijze aan te bieden, ook niet als er al andere huisvuilzakken naast de inzamelvoorziening waren geplaatst. Dat het voor haar vanwege een zwangerschap onmogelijk was om de huisvuilzak weer mee terug te nemen naar huis heeft [appellante] verder niet aannemelijk gemaakt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
462-833.