ECLI:NL:RVS:2016:2878

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
201508940/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplantplicht van bomen en de rechtsgeldigheid van toezeggingen door het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 11 november 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de verplichting van [belanghebbende] tot herplanting van twee eiken op een perceel aan de Mimosalaan te Rhenen, opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rhenen. Het college had eerder, op 4 januari 2011, [belanghebbende] verplicht tot herplanting, maar herroept dit besluit op 6 maart 2015, omdat er geen bewijs was dat [belanghebbende] meer bomen had gekapt dan toegestaan. [appellant], die aan het perceel woont, is het niet eens met deze herroeping en stelt dat er wel degelijk te veel bomen zijn gekapt, wat zijn woonomgeving heeft aangetast.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 september 2016 behandeld. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door mr. B.M. Brandenburg-Stroo en E.M. Muilwijk-van der Schelde. De rechtbank had geoordeeld dat het college terecht het besluit van 4 januari 2011 had herroepen, omdat de stelling van [appellant] dat er meer bomen zijn gekapt niet voldoende was onderbouwd. De Afdeling bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat er geen bewijs is dat [belanghebbende] zonder vergunning houtopstand heeft gekapt, waardoor de herplantplicht niet kon worden gehandhaafd.

Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

Uitspraak

201508940/1/A1.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rhenen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 november 2015 in zaak nr. 15/2108 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rhenen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2011 heeft het college [belanghebbende] verplicht tot herplanting van twee eiken op een perceel aan de Mimosalaan te Rhenen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 maart 2015 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 4 januari 2011 herroepen.
Bij uitspraak van 11 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B.M. Brandenburg-Stroo en E.M. Muilwijk-van der Schelde, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], verschenen.
Overwegingen
1. Aan [belanghebbende] zijn door het college bij besluiten van 1 oktober 2010 en 11 november 2010 vergunningen verleend voor de kap van in totaal 20 bomen op het perceel. Omdat [belanghebbende] volgens het college meer bomen had gekapt dan toegestaan, heeft het [belanghebbende] bij het besluit van 4 januari 2011 op grond van artikel 4:11e van de Algemene Plaatselijke Verordening Rhenen 2010 (hierna: de APV) verplicht tot het herplanten van twee eiken. Bij het besluit op bezwaar van 6 maart 2015 heeft het college het besluit van 4 januari 2011 herroepen, omdat volgens het college bij nader inzien geen bewijs voorhanden was dat [belanghebbende] meer bomen heeft gekapt dan toegestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college om die reden terecht het besluit van 4 januari 2011 heeft herroepen. [appellant] woont aan de [locatie] te Rhenen, aangrenzend aan het perceel. Hij kan zich niet verenigen met het besluit van 6 maart 2015 en de uitspraak van de rechtbank, omdat hij van mening is dat wel degelijk te veel bomen zijn gekapt en zijn woonomgeving daardoor is aangetast.
2. Ingevolge artikel 4:11, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4:11e, eerste lid, kan het college, indien houtopstand zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.
Ingevolge artikel 4:10, eerste lid, aanhef en onder a, wordt onder houtopstand onder meer verstaan een of meer bomen.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, wordt onder boom verstaan een houtachtig overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van minimaal 10 cm op 1,30 m hoogte boven het maaiveld.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat onvoldoende bewijs voorhanden was dat meer bomen zijn gekapt dan op grond van de vergunningen was toegestaan. Daartoe voert hij aan dat een toezichthouder op 6 december 2010 heeft geconstateerd dat minimaal drie bomen teveel zijn gekapt. [appellant] stelt dat hij zelf ook heeft geconstateerd dat meer bomen zijn gekapt dan toegestaan.
3.1. In het besluit van 4 januari 2011 is vermeld dat een handhaver op 6 december 2010 heeft geconstateerd dat in strijd met artikel 4:11, eerste lid, van de APV minimaal drie bomen meer waren gekapt dan op basis van de vergunningen was toegestaan. Dit is echter niet in een rapportage of anderszins, bijvoorbeeld met foto’s, vastgelegd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu deze gestelde constatering niet deugdelijk is vastgelegd, zij niet voldoende is om aannemelijk te achten dat [belanghebbende] op het perceel meer bomen heeft gekapt dan toegestaan. De enkele stelling van [appellant] dat hij zelf ook heeft waargenomen dat meer is gekapt dan toegestaan, is evenmin voldoende om dat aannemelijk te achten.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. [appellant] stelt dat hem door onder meer de burgemeester is toegezegd dat de opgelegde herplantplicht zou worden gehandhaafd. Op grond van de gedane toezeggingen had het college de herplantplicht moeten handhaven, of hem in ieder geval compensatie moeten aanbieden, nu het kappen van de bomen op het perceel grote schade aan de natuur en daarmee zijn woonomgeving heeft toegebracht, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5949), is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
4.2. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.1, is niet aannemelijk te achten dat [belanghebbende] op het perceel zonder vergunning houtopstand heeft gekapt. Dit betekent dat niet werd voldaan aan de in artikel 4:11e van de APV opgenomen voorwaarden voor het opleggen van een herplantplicht. Voor zover [appellant] betoogt dat de door hem gestelde toezeggingen aanleiding hadden moeten zijn om de herplantplicht te handhaven, faalt zijn betoog reeds daarom. [appellant] kon er immers niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de bij het besluit van 4 januari 2011 aan [belanghebbende] opgelegde herplantplicht bij het besluit op bezwaar van 6 maart 2015 in strijd met die voorwaarden zou worden gehandhaafd.
Ook voor zover [appellant] betoogt dat het college gehouden was hem vanwege gewekte verwachtingen compensatie aan te bieden, faalt zijn betoog, reeds omdat [appellant] niet met enig objectief bewijs heeft onderbouwd dat hem toezeggingen zijn gedaan, waaraan hij in zoverre rechtens te honoreren verwachtingen kon ontlenen. De enkele stelling dat toezeggingen zijn gedaan, is daarvoor niet voldoende.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aan [belanghebbende] opgelegde herplantplicht bij het besluit van 6 maart 2015 terecht is herroepen. Dit betekent dat [belanghebbende] niet gehouden was tot het herplanten van bomen. Aan de stelling van [appellant] dat [belanghebbende] de herplantplicht niet heeft uitgevoerd, wordt reeds daarom niet toegekomen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
462-833.