ECLI:NL:RVS:2016:2874

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
201602929/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan Bataviahaven 2015 en de gevolgen voor Zeilvaart Enkhuizen B.V.

Op 2 november 2016 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de besloten vennootschap Zeilvaart Enkhuizen B.V. (Naupar) en de raad van de gemeente Lelystad. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 26 januari 2016, waarbij het bestemmingsplan "Bataviahaven 2015" is vastgesteld. Naupar heeft bezwaar gemaakt tegen dit bestemmingsplan, omdat zij van mening is dat het plan niet voorziet in voldoende rendabele functies voor haar pand aan de Bataviahaven 1 te Lelystad. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen, maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de door Naupar gewenste functies niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 26 weken na de uitspraak het besluit te herstellen door in overleg met Naupar een of meer gebruiksfuncties aan de planregeling toe te voegen of de huidige regeling deugdelijk te motiveren. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en deugdelijke motivering bij de vaststelling van bestemmingsplannen.

Uitspraak

201602929/1/R1.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zeilvaart Enkhuizen B.V. (hierna: Naupar), gevestigd te Lelystad,
appellante,
en
de raad van de gemeente Lelystad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bataviahaven 2015" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Naupar beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2016, waar Naupar, vertegenwoordigd door P.J. Slurink, en de raad, vertegenwoordigd door E. Doeve, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied Bataviahaven aan de westelijke zijde van Lelystad. Naupar richt zich in beroep tegen het ontbreken van voldoende rendabele functies voor haar pand aan de Bataviahaven 1 te Lelystad.
Procedureel
4. Naupar betoogt dat het gemeentebestuur meermaals heeft toegezegd om haar op de hoogte te stellen van de datum waarop het plan op de raadsvergadering zou worden behandeld. Doordat dit niet is gebeurd, heeft zij haar zienswijze niet kunnen toelichten.
4.1. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan en de behandeldatum van het plan op de raadsvergadering.
Vast staat dat een medewerker van de gemeente aan Naupar heeft toegezegd haar te informeren over de datum waarop de vaststelling van het plan in de raad behandeld zou worden en dat die toezegging niet is nagekomen. Naupar heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de gedane toezegging aan de raad kan worden toegerekend. Het betoog faalt.
Inhoudelijk
5. Naupar betoogt dat het plan in te weinig functies voorziet voor haar pand met de bestemming "Recreatie - Nautische voorzieningen" aan de Bataviahaven 1 te Lelystad. Daardoor kan zij onvoldoende huurders vinden en komt de exploitatie van het pand in gevaar. Zij wenst het pand ook voor andere functies te kunnen gebruiken zoals 'detailhandel verbonden aan haven- en watersportactiviteiten' en het verbouwen van een of twee verdiepingen tot een beperkt aantal appartementen.
5.1. De raad wenst het havengebonden karakter van de havendam te behouden. Voorkomen moet worden dat de ruimte aan de haven wordt ingenomen door functies zonder havengebonden karakter, zoals algemeen winkelen. Verder is reeds een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een hotel of vakantieappartementen, aldus de raad.
5.2. Het plan voorziet voor het pand van Naupar aan de Bataviahaven 1 te Lelystad in de bestemming "Recreatie - Nautische voorzieningen" met een aanduiding voor een bouwvlak en een aanduiding voor een bouwhoogte van 20 m.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Nautische voorzieningen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een havendam;
b. "voorzieningen", waaronder verstaan wordt:
1. een havenkantoor;
2. voorzieningen ten behoeve van haven- en watersportactiviteiten, zoals opslagruimten en sanitairruimten;
3. dienstverlening verbonden aan haven- en watersportactiviteiten;
4. horeca, met uitzondering van een hotel, een congrescentrum of een discotheek;
met daarbij behorende:
c. gebouwen;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken, zoals dijken, steigers, bruggen, duikers, keerwanden en kaden.
Ingevolge lid 4.2.1 gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
c. dienstverlening verbonden aan haven- en watersportactiviteiten en horeca is uitsluitend toegestaan in het gebouw van het havenkantoor;
d. de afstand tussen de onderkant van de vloer van de verblijfsruimten van het havenkantoor en het peil van de havendam bedraagt minimaal 1,5 m.
5.3. Ter zitting heeft Naupar toegelicht dat de ontwikkeling van het havengebied is achtergebleven bij de verwachtingen. Van de vijf beoogde wooncomplexen aan de haven is er slechts één verwezenlijkt. Het aantal bewoners, het aantal bezoekers van horeca en de vraag naar kantoorruimte vallen tegen. Het eigen bedrijf voor de verhuur van zeilschepen is in het pand gevestigd, maar gebruikt slechts een gedeelte van de 750 m2 aan kantoorruimte. Ook de horecafunctie loopt niet goed. Om de exploitatie van het pand mogelijk te houden probeert Naupar het pand gedeeltelijk te verhuren. De in het plan voorziene functies zijn echter beperkt tot havenfuncties zoals een havenkantoor en horeca. Daardoor is het moeilijk gebleken om huurders te vinden.
In het voortraject van de vaststelling van het plan heeft Naupar met twee ambtenaren van de gemeente gesproken waaronder de bij het plangebied betrokken 'gebiedsregisseur'. In deze gesprekken werden enkele door Naupar gesuggereerde voorstellen, zoals het kunnen gebruiken van een gedeelte van het pand voor appartementen en 'detailhandel verbonden aan haven- en watersportactiviteiten', op voorhand verworpen. Vanuit het gemeentebestuur werd een 'bed & breakfast' als extra functie geopperd, maar Naupar acht de ontwikkeling daarvan niet haalbaar omdat daar op deze locatie nauwelijks vraag naar bestaat.
De raad heeft het vorenstaande ter zitting niet weersproken.
5.4. Op zichzelf heeft de raad in redelijkheid belang kunnen hechten aan het behouden van ruimte aan de haven voor havengebonden functies. De stelling van Naupar dat daar onvoldoende behoefte aan bestaat om het pand te kunnen verhuren, is echter niet dan wel onvoldoende door de raad bestreden. Voorts heeft de raad niet gemotiveerd waarom de door Naupar gewenste functie 'detailhandel verbonden aan haven- en watersportactiviteiten' niet havengebonden zou zijn. Daarnaast is niet duidelijk of de raad met het voorziene gebruik van het pand van Naupar als 'havenkantoor' alleen specifieke nautische kantoren wil toestaan en in hoeverre daar vraag naar bestaat. Ter zitting is gebleken dat 'het havenkantoor' is gevestigd in de plint op het 'vaste land'. Voorts heeft de raad ter zitting desgevraagd aangegeven dat naar aanleiding van de gesprekken met Naupar bij de totstandkoming van het plan niet is gekeken naar de exploitatiemogelijkheden van het pand van Naupar en in hoeverre een verruiming van de functies noodzakelijk is. Dit leidt tot het oordeel dat de raad niet heeft bezien of het plan ten aanzien van de voor het perceel van Naupar voorziene gebruiksfuncties uitvoerbaar is.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de Afdeling het plan in zoverre onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd tot stand gekomen.
Inlassen zienswijze
6. Naupar heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Naupar heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie en bestuurlijke lus
7. In hetgeen Naupar heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie - Nautische voorzieningen" voor het pand van Naupar aan de Bataviahaven 1 te Lelystad.
8. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen in overleg met Naupar een of meerdere gebruiksfuncties aan de planregeling voor het pand aan de Bataviahaven 1 toe te voegen, dan wel alsnog toereikend te motiveren dat de planregeling in de huidige vorm in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
9. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast. De raad dient de Afdeling en de andere partij de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
10. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Lelystad op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het besluit van 26 januari 2016 te herstellen door:
- met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen in overleg met Naupar een of meer gebruiksfuncties aan de planregeling voor het pand aan de Bataviahaven 1 toe te voegen, dan wel alsnog toereikend te motiveren dat de planregeling in de huidige vorm in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening;
- de Afdeling en de andere partij de uitkomst mede te delen en het gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.S.S. Hupkes, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Hupkes
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
635.