201509243/1/A1.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Aalsmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2015 in zaken nrs. 15/1700 en 15/1956 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft het college de aanvraag van Lidl Nederland GmbH om omgevingsvergunning voor de bouw van een supermarkt op het perceel Stationsweg 6, te Aalsmeer (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het college het door Lidl daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de omgevingsvergunning verleend.
Bij uitspraak van 9 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Lidl een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. M. van Weeren, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. Bounaanaa, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Lidl, vertegenwoordigd door J. van den Berg en mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een supermarkt op het perceel. [appellant] woont in een woonark nabij het perceel. Het college heeft bij het besluit van 27 mei 2014 de omgevingsvergunning geweigerd vanwege strijd met het Bouwbesluit en de Bouwverordening Aalsmeer 2013. Lidl heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij het bouwplan deels gewijzigd en aangevuld om de door het college genoemde weigeringsgronden weg te nemen. Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft het college het bezwaar van Lidl ongegrond verklaard en het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning in stand gelaten.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij uitspraak van 24 december 2014 het beroep van Lidl gegrond verklaard, het besluit van 8 oktober 2014 vernietigd, het besluit van 27 mei 2014 herroepen en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tegen deze uitspraak van de voorzieningenrechter is geen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het college het bezwaar van Lidl gegrond verklaard en de omgevingsvergunning alsnog verleend.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het ingestelde beroep niet heeft doorgestuurd naar het college ter behandeling als bezwaarschrift, doordat zij het besluit van 10 februari 2015 ten onrechte als beslissing op bezwaar heeft aangemerkt. [appellant] voert in dat verband aan dat de rechtbank ten onrechte een interpretatie heeft gegeven van het dictum van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2014 en daarmee buiten de omvang van het geschil is getreden.
2.1. De vraag of een ingediend beroep ontvankelijk is, betreft een door de rechter ambtshalve te beoordelen aspect. Om die vraag te kunnen beantwoorden is het onder meer van belang om vast te stellen of een besluit waartegen het beroep is ingediend moet worden aangemerkt als een primair besluit of een beslissing op bezwaar. In dat verband diende de rechtbank de uitspraak van de voorzieningenrechter te duiden.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 24 december 2014, voor zover van belang, het primaire besluit herroepen en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de uitspraak van de voorzieningenrechter hierdoor innerlijk tegenstrijdig is en deze twee dicta naar hun aard onverenigbaar zijn. Gelet op de overwegingen van die uitspraak heeft de rechtbank, in navolging van het college, de uitspraak van 24 december 2014 zo kunnen duiden dat het college gehouden was een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college heeft overeenkomstig het advies van de commissie voor de bezwaarschriften dat is uitgebracht naar aanleiding van de uitspraak van 24 december 2014 het door Lidl ingediende bezwaar tegen het besluit van het college van 27 mei 2014 gegrond verklaard en alsnog een vergunning verleend. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het besluit van 10 februari 2015 een beslissing op bezwaar betreft.
Het betoog faalt.
3. Het betoog van [appellant] dat een nieuwe supermarkt op deze locatie leidt tot aantasting van de directe leefomgeving, verkeersoverlast, geluidsoverlast, verstedelijking van het landelijk gebied en tot strijd met redelijke eisen van welstand, faalt. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 december 2014 is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat zich geen weigeringsgronden voordoen en de omgevingsvergunning dient te worden verleend. [appellant], die als partij deelnam aan dat geding, noch anderen hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling dient daarom van de juistheid van dit eerder gegeven oordeel uit te gaan.
4. Wat betreft het ter zitting gevoerde betoog van [appellant] dat het college nadere voorschriften aan de omgevingsvergunning had moeten verbinden, overweegt de Afdeling dat dit niet eerder is aangevoerd. De Afdeling acht dit, nu gesteld noch gebleken is dat dit niet eerder aangevoerd had kunnen worden, in strijd met de goede procesorde en zal dit betoog buiten bespreking laten.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Soede
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
270.