201605308/2/R6.
Datum uitspraak: 17 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Rotterdam,
en
de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Schieveen Woningen Oude Bovendijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 september 2016, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door Y. Akkulak, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende] ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan voorziet in 29 nieuwe woningen aan de Oude Bovendijk en de Hofweg in Rotterdam. Daarnaast legt het plan voor een deel van de percelen van [verzoeker] de bestaande situatie planologisch vast.
3. [verzoeker] is eigenaar van twee percelen, [locatie 1], naast en achter [locatie 2]. Aan de Oude Bovendijk staat een schuur, de rest van de gronden wordt gebruikt als weiland. Een klein deel van deze percelen, het deel dat grenst aan de Oude Bovendijk en waarop de schuur staat, ligt in het plangebied. In het plan heeft dit deel de bestemming "Tuin" met de functieaanduiding "erf" gekregen. Het andere deel van de percelen ligt buiten het plangebied en volgens [verzoeker] mag dit deel van de percelen op grond van het overgangsrecht agrarisch worden gebruikt.
Ter zitting heeft [verzoeker] gesteld dat hij twee verschillende plannen heeft voor zijn percelen. In het eerste plan wil hij de percelen gebruiken voor een klein agrarisch bedrijf in de vorm van bijvoorbeeld een moestuin. In dat kader streeft hij vernietiging van een deel van het bestemmingsplan na, voor zover de voorziene woningen te dicht op zijn gewenste agrarische bedrijf zijn voorzien en verzoekt hij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen. In zijn tweede plan wil [verzoeker] twee woningen op het voorste deel van de percelen realiseren. Volgens hem is dit plan ten onrechte niet in het bestemmingsplan opgenomen, zodat het bestemmingsplan moet worden vernietigd. Daarnaast heeft [verzoeker] voor de twee woningen een omgevingsvergunning aangevraagd, welke is geweigerd door het college van burgemeester en wethouders. In die procedure heeft [verzoeker] onlangs hoger beroep ingesteld bij de Afdeling.
4. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of [verzoeker] belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, in dit geval door schorsing van het plan waardoor het vorige bestemmingsplan herleeft. Een andere voorlopige voorziening acht de voorzieningenrechter gelet op de betrokken belangen te verstrekkend.
Ter beoordeling het verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dat strekt te voorkomen dat het plan van [verzoeker] voor een klein agrarisch bedrijf niet meer kan worden gerealiseerd, moet onderscheid worden gemaakt tussen het deel van de percelen van [verzoeker] dat binnen het plangebied ligt en het deel dat erbuiten ligt. Wat betreft het deel dat binnen het plangebied ligt, is ter zitting gebleken dat dit deel in het vorige bestemmingsplan een groenbestemming had en niet agrarisch mocht worden gebruikt. Schorsing van het onderhavige bestemmingsplan leidt er daarom niet toe dat dit deel kan worden aangewend voorde gewenste agrarische bedrijfsactiviteiten. Het andere deel van de percelen van [verzoeker] mogen, naar hij stelt, op grond van het overgangsrecht, agrarisch worden gebruikt. [verzoeker] vreest dat dit agrarische gebruik niet meer mogelijk is als straks in de nabijheid woningen zijn gerealiseerd. De voorzieningenrechter deelt deze vrees niet, omdat niet alleen naast de schuur al een woning staat, maar ook in de onmiddellijke omgeving van de percelen van [verzoeker] al bestaande woningen aanwezig zijn, die reeds een belemmering kunnen vormen voor de door hem gewenste agrarische activiteiten.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat het vorige bestemmingsplan niet voorzag in planologische mogelijkheden om twee woningen te bouwen op de percelen van [verzoeker]. Dit betekent dat schorsing van het hier aan de orde zijnde bestemmingsplan er niet toe leidt dat [verzoeker] op zijn perceel twee woningen mag bouwen. Een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat hij op zijn perceel twee woningen mag bouwen, acht de voorzieningenrechter, zoals zij hierboven al overwoog, te verstrekkend.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat voor inwilliging van het verzoek om voorlopige voorziening geen aanleiding bestaat. Het verzoek moet worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Nijholt, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Nijholt
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2016
767.