201600295/1/V6.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante], gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2015 in zaak nr. 14/3993 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2014 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 12.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 23 mei 2014 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 mei 2014 vernietigd, het besluit van 6 januari 2014 herroepen, de boete vastgesteld op € 8.000,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vis, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.A.A.M. Zwagemakers, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het door een arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 22 november 2013 en het aanvullend boeterapport van 17 februari 2015 houden in dat tijdens een controle op 17 september 2013 is gebleken dat een vreemdeling van Indonesische nationaliteit in het restaurant van [appellante] op het adres [locatie] te [plaats] schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht. Voor deze werkzaamheden was geen tewerkstellingsvergunning afgegeven.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de boete ten onrechte heeft opgelegd. Zij voert aan dat de vreemdeling niet voor haar heeft gewerkt, doch ten tijde van de controle slechts rijst aan het eten was. Volgens [appellante] is hetgeen de vreemdeling heeft verklaard niet juist en heeft de minister, door diens verklaring aan het boeterapport ten grondslag te leggen, ten onrechte minder waarde gehecht aan de andersluidende verklaringen van de eigenaar van [appellante], [persoon], en medewerksters van [appellante], [medewerkster A] en [medewerkster B]. Ter onderbouwing van het betoog dat de verklaring van de vreemdeling niet juist is, voert [appellante] aan dat het door de vreemdeling genoemde aantal toiletten in het restaurant niet overeenkomt met het werkelijke aantal en dat de ruimte waar de vreemdeling zijn jas had opgehangen en zijn schoenen had geplaatst niet, zoals uit het boeterapport blijkt, een kantoor- of opslagruimte was, maar de algemene garderobe. Bovendien heeft de minister de verklaring van de chef-kok, [chef-kok], niet overgelegd en hebben de arbeidsinspecteurs de vreemdeling niet werkend aangetroffen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
2.2. De minister mag, behoudens bijzondere omstandigheden, uitgaan van de juistheid van de weergave van een ten overstaan van een arbeidsinspecteur afgelegde en ondertekende verklaring. In hetgeen is aangevoerd, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die tot afwijking van voormeld uitgangspunt nopen.
De vreemdeling heeft verklaard dat hij [persoon] helpt met het schoonmaken van de toiletten en het vegen van het restaurant. Ook maakt hij de tafel in het restaurant schoon waarop de gerechten worden geplaatst voor de klanten. Deze werkzaamheden verricht hij sinds twee maanden bijna elke dag; zeven maanden daarvoor deed hij dit één keer per week. Hij werkt maximaal drie uur per dag. Hij krijgt voor zijn werkzaamheden soms geld, contant uitbetaald, en mag in het restaurant eten. Na het voorlezen van de verklaring heeft de vreemdeling verklaard hierin te volharden en heeft hij deze ondertekend. Bovendien hebben de bij de controle aanwezige ambtenaren van de vreemdelingenpolitie waargenomen dat de vreemdeling zijn jas en schoenen heeft aangetrokken en dat deze zich bevonden in een ruimte die was ingericht als kantoor- of opslagruimte, niet zijnde de algemene garderobe.
[persoon] heeft verklaard de vreemdeling niet te kennen en heeft eraan toegevoegd dat het een vriend van [chef-kok] was. Aanvankelijk heeft [persoon] volgens het boeterapport verklaard nooit met de vreemdeling te hebben gesproken, maar later heeft hij erkend tegen de vreemdeling, in antwoord op diens verzoek, te hebben gezegd dat hij niet voor [appellante] mocht werken. [chef-kok] heeft volgens het boeterapport verklaard de vreemdeling niet te kennen. De verklaringen van [persoon] en [chef-kok] zijn, anders dan [appellante] stelt, summier en onderling tegenstrijdig. Zij doen reeds daarom niet af aan de uitgebreide en gedetailleerde verklaring van de vreemdeling.
De verklaringen van [medewerkster A] en [chef-kok] van 24 maart 2014 dat zij samen vanaf 12.00 uur de restaurantruimte, de toiletten, de entree en de rokersruimte schoonmaken, en vanaf 16.00 uur in de bediening in het restaurant werken, doen aan het vorenstaande evenmin af, aangezien uit deze verklaringen niet volgt dat de vreemdeling de door hem genoemde werkzaamheden niet verrichtte. Dat de arbeidsinspecteurs de vreemdeling niet werkend hebben aangetroffen doet hieraan evenmin af omdat deze omstandigheid, in het licht van de verklaring van de vreemdeling en de in het boeterapport weergegeven waarneming van de ambtenaren van de vreemdelingenpolitie, niet met zich brengt dat de minister niet heeft aangetoond dat [appellante] artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden. Reeds gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister de verklaring van de vreemdeling terecht aan de boeteoplegging ten grondslag heeft gelegd en de boete terecht heeft opgelegd.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016
164.