201508608/1/A1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2015 in zaak nr. 14/7296 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partycentrum Groenoord B.V. (hierna: Groenoord), gevestigd te Leiden,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft het college Groenoord onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik in strijd met het bestemmingsplan van het pand op het perceel Willem de Zwijgerlaan 2b te Leiden (hierna: het perceel) te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 23 juni 2014 heeft het college het door Groenoord daartegen gemaakte bezwaar, onder aanpassing van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2015 heeft de rechtbank het door Groenoord daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 juni 2014 vernietigd en het besluit van 18 oktober 2013 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Groenoord heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij en mr. E.F. van Beusekom, beiden werkzaam bij de gemeente, en Groenoord, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.J. Hagemans, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] als belanghebbenden gehoord.
Overwegingen
1. In het pand op het perceel werd ten tijde van belang een partycentrum geëxploiteerd. Naar aanleiding van klachten van omwonenden heeft het college een onderzoek ingesteld naar de exploitatie van het partycentrum. Het college heeft naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek bij brief van 13 september 2013 aan Groenoord een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom bekendgemaakt. Groenoord heeft zienswijzen naar voren gebracht en vervolgens is het college overgegaan tot handhaving.
De rechtbank heeft overwogen dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand als partycentrum, omdat de bij besluit van 26 mei 2010 verleende bouwvergunning en ontheffing voor het aanbrengen van een verdiepingsvloer in het pand het gebruik van het pand als partycentrum toestaat.
Het college kan zich niet met deze uitspraak verenigen, onder meer omdat het besluit van 26 mei 2010 volgens het college het gebruik van het pand alleen als partycentrum niet toestaat.
2. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Leiden Noord" de bestemming "UW-GEO, Uitwerkingsgebied Groenoordhallen e.o.". Het gebruik van het pand als partycentrum is in strijd met artikel 5 van dit bestemmingsplan, omdat dat gebruik ingevolge de in dat artikel genoemde doeleindenomschrijving niet is toegestaan.
3. Bij besluit van 19 januari 2007 heeft het college met toepassing van het destijds geldende artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend van de voorschriften van het destijds geldende bestemmingsplan "De Hallen" voor het gebruik van de begane grond van de Cornelis Joppenszaal/Eschertoren op het perceel als kinderspeelparadijs. De bij de aanvraag gevoegde brief van 11 oktober 2006 maakt deel uit van de verleende vergunning. In de aanvraag wordt vermeld dat het gebruik als evenementenhal zal blijven bestaan. In de brief van 11 oktober 2006 wordt nadere uitleg gegeven over de voorgenomen exploitatie als "binnenspeelplaats/evenementenhal".
Bij afzonderlijk besluit van 19 januari 2007 heeft het college vergunning verleend voor het aanbrengen van een gedeeltelijke verdiepingsvloer in de Cornelis Joppenszaal. In de aanvraag staat dat het bouwwerk wordt gebruikt als evenementenhal/speelparadijs.
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft het college ontheffing en bouwvergunning verleend voor het maken van een verdiepingsvloer (entresol) in het pand. Uit dit besluit volgt dat de bestaande functie ongewijzigd dient te blijven. Op de bijbehorende bouwtekeningen is vermeld dat de begane grond zal worden gebruikt als kinderspeelparadijs met bijbehorende voorzieningen. Verder zijn op de begane grond een kantoor en een keuken ingetekend en op de eerste etage een restaurant en een zaal. In de aanvraag is vermeld dat het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende terreinen, zijnde "speelparadijs/evenementen", na uitvoering van de werkzaamheden zal wijzigen in "zaalverhuur/huidige activiteit".
4. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bevoegd was handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand als partycentrum. Daartoe voert het aan dat de bij besluit van 26 mei 2010 verleende bouwvergunning en ontheffing het gebruik van het pand enkel als partycentrum niet toestaat, maar slechts in combinatie met een speelparadijs en evenementen. Volgens het college bleek uit de aan dat besluit ten grondslag liggende aanvraag en bijbehorende tekeningen onmiskenbaar dat gecombineerd gebruik beoogd was. Verder voert het college aan dat de vergunning van 26 mei 2010 is komen te vervallen, omdat het gebruik in februari 2012 gestaakt is geweest.
4.1. De rechtbank heeft geconcludeerd dat ten tijde van het besluit op bezwaar van 23 juni 2014 op basis van de bij besluit van 26 mei 2010 verleende vergunning het gebruik van het pand als kinderspeelparadijs was toegestaan evenals zalenverhuur. Naar het oordeel van de rechtbank moet bij de uitleg van de woorden "huidige activiteit" en "ongewijzigde functie" worden teruggegrepen op hetgeen met de besluiten van 19 januari 2007 was vergund, te weten het gebruik als evenementenhal. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het met de verleende vergunningen toegestane gebruik niet is beperkt tot bepaalde ruimtes, maar dat een gebruik van het pand als partycentrum alleen niet is toegestaan, omdat het niet wordt gecombineerd met een gebruik van het pand als kinderspeelparadijs. De rechtbank heeft het college niet gevolgd in deze opvatting, omdat in de vergunning van 26 mei 2010 noch in die van 19 januari 2007 de drie toegestane vormen van gebruik ten opzichte van elkaar worden gekwantificeerd en er evenmin een bepaald gebruik als hoofdgebruik is vastgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het gebruik van het pand als partycentrum is toegestaan. Ter zitting heeft het college zijn standpunt, dat alleen gecombineerd gebruik en niet het louter gebruiken als partycentrum is toegestaan, herhaald. De Afdeling is van oordeel dat door het college geen steekhoudende argumenten zijn aangevoerd om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Evenmin wordt grond gevonden voor het oordeel dat de vergunning van 26 mei 2010 is komen te vervallen, omdat het gebruik in februari 2012 beweerdelijk gestaakt zou zijn geweest. Het niet gebruiken van een vrijstelling maakt immers niet dat de vrijstelling om die reden na verloop van tijd komt te vervallen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partycentrum Groenoord B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.004,10 (zegge: duizendvier euro en tien eurocent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Leiden een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Slump w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016
531-776.