Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats], [gemeente]
appellanten,
de raad van de gemeente Stichtse Vecht,
verweerder.
Bij besluit van 1 maart 2016, kenmerk Z/14/37268-VB/15/04992, heeft de raad het bestemmingsplan "Fietsbrug bij Nigtevecht" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2016, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. M. Huijben, advocaat te Utrecht, en vergezeld door [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers en mr. L. van der Meulen, beiden advocaat te Den Haag, vergezeld door T.V. van Es MA, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de minister van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, voornoemd, en vergezeld door P.T.M. Kok en W.J. Schouten, beiden werkzaam bij Rijkswaterstaat Midden-Nederland, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, voornoemd, en vergezeld door R.E.A. van Gorkom, P. van Soomeren, I.H. Brandsma, allen werkzaam bij de provincie Noord-Holland, alsmede door A. van Leerdam en D.A. Noorlander, het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, voornoemd, en vergezeld door ing. J.H. Bruger, werkzaam bij de provincie Utrecht, alsmede door [gemachtigde], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, vertegenwoordigd door ing. M. Plukkel, als partij gehoord.
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan maakt een fietsbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal en een natuurverbinding mogelijk, voor zover gelegen op het grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht. Met de fietsbrug wordt voorzien in een nieuwe oversteekmogelijkheid voor fietsers. De natuurverbinding bestaat uit de aanleg van (natte) natuur op beide oevers van het kanaal, waarbij de stalen damwanden worden verwijderd. Hiermee wordt beoogd om het Amsterdam-Rijnkanaal beter passeerbaar te maken voor dieren. Deze natuurverbinding verbindt de laagveenmoerasgebieden De Venen en de Vechtpassen en draagt zo bij aan realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. [appellant A] en [appellant B] wonen in de omgeving van de beoogde locatie voor de fietsbrug en de natuurverbinding. Zij zijn het niet eens met de aanleg van de fietsbrug met fietspad en de natuurverbinding direct naast hun perceel.
3. In artikel 3, lid 3.1, van de planregels is opgenomen dat de voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden waaronder begrepen een natuurverbinding;
b. een fietsbrug ter plaatse van de aanduiding 'brug';
c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
d. agrarisch medegebruik;
e. extensief recreatief medegebruik;
f. fiets- en wandelpaden;
g. overige functioneel met de bestemming 'Natuur' verbonden voorzieningen, zoals informatiepanelen.
3.1. De Afdeling constateert op basis van de verbeelding en de planregels dat het plan de aanleg van de fietsbrug en bijbehorend fietspad mogelijk maakt binnen de gehele bestemming "Natuur", omdat de aanduiding 'brug' aan dit gehele plandeel is toegekend en voor het fietspad geen beperkende aanduiding in het plan is opgenomen. De bestemming "Natuur" is omvangrijk en is mede toegekend aan gronden die grenzen aan het perceel van [appellant A] en [appellant B].
3.2. De raad heeft erop gewezen dat de aanbestedingsprocedure voor de aanleg van de fietsbrug inmiddels is afgerond. Daaruit is een definitief ontwerp naar voren gekomen waarbij zowel de fietsbrug als het fietspad dat naar de fietsbrug zal leiden op enige afstand van het perceel van [appellant A] en [appellant B] zal worden aangelegd. Voorts is ter zitting namens de raad meegedeeld dat de omgevingsvergunningen voor de aanleg van de fietsbrug overeenkomstig het definitieve ontwerp inmiddels zijn verleend. Ter zitting is desgevraagd namens de raad bevestigd dat het plan in de huidige opzet, met een ruime mate van flexibiliteit voor de realisering van de fietsverbinding, niet langer ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht.
Nu de raad zich thans op een ander standpunt stelt, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is reeds hierom gegrond. Het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de aanduiding 'brug' en artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dient in zoverre te worden vernietigd.
3.3. Door de raad is verzocht het plan aan te passen, zodat dit in overeenstemming is met het definitieve ontwerp van de fietsbrug en waarmee de ruimtelijke gevolgen voor [appellant A] en [appellant B] worden beperkt. Dit verzoek behelst aanpassing van de verbeelding en de planregels. Hierbij wordt in de verbeelding de bestaande aanduiding 'brug' beperkt en een nieuwe aanduiding toegevoegd binnen de bestemming "Natuur" voor het fietspad. Daarnaast moet een nieuwe planregel in artikel 3, lid 3.1, worden toegevoegd, artikel 3, lid 3.1 onder f, worden gewijzigd en artikel 3, lid 3.1, onder g, redactioneel worden gewijzigd. In het op deze wijze aangepaste plan zal afstand van het perceel van [appellant A] en [appellant B] tot de fietsbrug minimaal 200 meter bedragen en de afstand tot het fietspad minimaal 40 meter.
3.4. De verzochte aanpassingen van de planregels en de verbeelding betekenen een beperking van de planologische mogelijkheden die het plan thans biedt. Mede gelet hierop is niet aannemelijk dat derdebelanghebbenden in hun belangen kunnen worden geschaad, zodat de Afdeling geen beletsel ziet om toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb en zelf in de zaak te voorzien. Of de Afdeling van deze bevoegdheid gebruik zal maken is echter mede afhankelijk van de vraag of nog andere gebreken aan het bestreden besluit kleven en de aard daarvan. Voor zover de beroepsgronden daar aanleiding toe geven, zal de Afdeling bij de bespreking daarvan uitgaan van nog toe te voegen beperkingen in de planregels en de verbeelding zoals hiervoor is beschreven.
Ingetrokken beroepsgronden
4. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] de beroepsgronden die betrekking hebben op de aantasting van hun woon- en leefklimaat ingetrokken.
5. [ appellant A] en [appellant B] betogen dat de noodzaak voor het aanleggen van de fietsbrug en de natuurverbinding onvoldoende is onderbouwd. In dit verband wijzen zij erop dat het Amsterdam-Rijnkanaal ongeveer 4 kilometer verderop ter hoogte van Weesp kan worden overgestoken. Voor de fietsroute genaamd 'fortenroute' zal de nieuwe fietsbrug geen tijdwinst opleveren. Ook zullen inwoners van Nigtevecht volgens hen weinig gebruik maken van de fietsbrug om Abcoude en de werkgebieden en scholen in Amsterdam te bereiken. De natuurverbinding is bedoeld voor de ringslang, ree en marterachtigen, maar de ree komt volgens [appellant A] en [appellant B] niet voor in de omgeving. Daarnaast voeren zij aan dat, voor zover dieren het kanaal zullen oversteken, het de vraag is of die het drukke scheepvaartverkeer zullen overleven. Ook zal de fietsbrug op dezelfde locatie worden gerealiseerd als de natuurverbinding, wat zorgt voor verstoring van de rust die nodig is om dieren gebruik te laten maken van de natuurverbinding, aldus [appellant A] en [appellant B].
5.1. In 2013 is onderzoek gedaan naar het toekomstige gebruik van de fietsbrug. Daaruit volgt dat jaarlijks ongeveer 50.000 keer van de brug gebruik zal worden gemaakt, voornamelijk door recreatieve fietsers. [appellant A] en [appellant B] hebben die aanname niet bestreden. Dat inwoners van Nigtevecht weinig gebruik zullen maken van de fietsbrug is, daargelaten of die stelling juist is, niet van doorslaggevend belang aangezien de fietsbrug voornamelijk is bedoeld voor recreatieve fietsers. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant A] en [appellant B] op dit punt naar voren hebben gebracht, geen aanleiding om de raad niet te volgen in het standpunt dat de aanleg van de fietsbrug niet zozeer zorgt voor tijdswinst maar voor een betere, aantrekkelijkere fietsverbinding tussen de Gooi- en Vechtstreek enerzijds en het gebied rond de rivier Gein anderzijds.
Wat betreft de natuurverbinding is in de plantoelichting vermeld dat daarmee een ecologische verbinding wordt gemaakt tussen Venen en Vechtplassen, zodat een uitwisseling tussen populaties kan plaatsvinden. Door het aanleggen van een natuurvriendelijke oever ter vervanging van de huidige stalen damwanden, wordt het voor dieren makkelijker het kanaal over te steken. Uit de verspreidingsgegevens van het ree, die zijn opgenomen in de overgelegde memo waarin een nadere toelichting wordt gegeven op het nut en de noodzaak van de natuurverbinding, volgt dat reeën in de omgeving van het Amsterdam-Rijnkanaal voorkomen. Zelfs indien dit niet het geval zou zijn, dan is van belang dat de natuurverbinding niet slechts bedoeld is voor de oversteek van reeën, zodat deze omstandigheid niet tot het oordeel zou leiden dat nut en noodzaak voor de natuurverbinding ontbreken.
In hetgeen [appellant A] en [appellant B] naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding de raad niet te volgen in het standpunt dat de aanleg van de natuurverbinding een bijdrage kan leveren aan de verspreiding van diersoorten, wat een gunstig effect kan hebben op de instandhouding van populaties. Daarnaast ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dieren gebruik zullen maken van de natuurverbinding vanwege de verstoring door de fietsbrug. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de fietsbrug weliswaar op dezelfde locatie zal worden aangelegd, maar dat de natuurverbinding op maaiveld zal worden gerealiseerd en de fietsbrug op een hoogte van 12 meter. Daarnaast acht de Afdeling van belang dat dieren met name van de natuurverbinding gebruik zullen maken op rustige momenten, waaronder in de nachtelijke uren. Het betoog treft geen doel.
6. [ appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de inwoners van Nigtevecht onvoldoende zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan, waardoor onvoldoende maatschappelijk draagvlak bestaat voor het plan.
6.1. De Afdeling is van oordeel dat de raad, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van de fietsbrug in een behoefte voorziet. Of voldoende draagvlak voor het plan bij de plaatselijke bevolking bestaat, is niet van doorslaggevende betekenis bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan, zodat dit betoog reeds hierom geen doel kan treffen.
Financiële uitvoerbaarheid
7. Ten aanzien van het betoog dat niet is gebleken dat het plan financieel uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling als volgt. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.
In paragraaf 6.1 van de plantoelichting is vermeld dat de kosten van de aanleg van de fietsbrug en de natuurverbinding worden gedragen door de provincies Noord-Holland en Utrecht en dat het budget hiervoor reeds is gereserveerd. Omdat [appellant A] en [appellant B] hun betoog op dit punt niet nader hebben onderbouwd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is. Derhalve faalt dit betoog.
8. [ appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar andere locaties voor de fietsbrug. In dit verband wijzen zij erop dat de Dorpsraad Nigtevecht heeft laten weten dat de locatie 'De Punt' de voorkeur geniet en dat de haakse aanlanding van de fietsbrug op de Vreelandseweg zeer ongelukkig is.
8.1. In het rapport 'Locatiekeuze fietspad Nigtevecht' van 19 juni 2013 zijn de voor- en nadelen van negen locaties langs het Amsterdam-Rijnkanaal onderzocht. Omdat zij dit betoog niet nader hebben onderbouwd, volgt de Afdeling [appellant A] en [appellant B] niet in het betoog dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties.
Wat betreft de locatie 'De Punt' heeft de raad erop gewezen dat dit weliswaar de voorkeurslocatie was, maar dat de aanleg van de fietsbrug op deze locatie om een aantal redenen - die verband houden met de veiligheid voor de fietsers en de hoge kosten - niet haalbaar was. De locatie De Punt is onderzocht in het hiervoor genoemde locatieonderzoek dat is verricht in 2013. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad voldoende onderbouwd waarom het plan niet voorziet in aanleg van de fietsbrug op deze voorkeurslocatie. Dit betoog faalt.
Hetgeen [appellant A] en [appellant B] naar voren hebben gebracht over de aanlanding van de fietsbrug op de Vreelandseweg zal hierna onder 9.1 worden besproken.
9. [ appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de aanlanding van de fietsbrug op de Vreelandseweg verkeersonveilig is, omdat dit een smalle weg is waarover regelmatig landbouwvoertuigen rijden en op deze weg geen uitwijkmogelijkheden zijn. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat aanlanding op de Vreelandseweg noodzakelijk is. Volgens [appellant A] en [appellant B] is de Kanaaldijk-Oost een beter alternatief voor de aanlanding van de fietsbrug.
9.1. Door [appellant A] en [appellant B] is niet weersproken dat de Kanaaldijk-Oost een doorgaande verkeersroute is met veel vrachtverkeer, dat onder meer afkomstig is van de betonfabriek en het dieseldepot die aan deze weg liggen. Voorts ziet de Afdeling geen reden om de raad niet te volgen in het standpunt dat de Vreelandseweg een relatief rustige lokale ontsluitingsweg is, waar de snelheid laag ligt vanwege het bochtige karakter van deze weg en dat de uitritten van de woningen en boerderijen langs deze weg als uitwijkplaats kunnen worden gebruikt in het geval van tegemoetkomende landbouwvoertuigen. Bovendien zou uitsluitend een aanlanding van de fietsbrug realiseren op de Kanaaldijk-Oost niet ertoe leiden dat recreatieve fietsers geen gebruik zullen maken van de Vreelandseweg, aangezien deze onderdeel uitmaakt van de toeristische fietsroute en in die situatie met een kleine omweg alsnog zal worden bereikt.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor aanlanding van de fietsbrug op de Vreelandseweg heeft kunnen kiezen.
10. [ appellant A] en [appellant B] betogen dat de voorziene natuurverbinding ertoe leidt dat bij de inrichting van de gronden nabij hun perceel als natuurgebied vernatting zal plaatsvinden. Als gevolg van de aanleg van natte natuur naast hun woning zullen zij overlast van insecten - met name muggen en knutten - ondervinden. Volgens [appellant A] en [appellant B] heeft de raad bij de vaststelling van het plan daarmee onvoldoende rekening gehouden.
10.1. De Afdeling overweegt dat de wijze waarop de natuurverbinding zal worden ingericht niet is vastgelegd in de planregels, maar voortvloeit uit provinciaal natuurbeleid en de uitwerking daarvan. Gelet hierop is de door [appellant A] en [appellant B] gevreesde overlast van steekmuggen - waaronder knutten - vooral afhankelijk van de wijze waarop de natuurverbinding op de oever van het Amsterdam-Rijnkanaal en langs het perceel van [appellant A] en [appellant B] zal worden ingericht. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat voldoende maatregelen kunnen en zullen worden getroffen ten aanzien van de inrichting en het beheer van de natuurverbinding om onevenredige overlast van steekmuggen zoals knutten te voorkomen. Uit het door [appellant A] en [appellant B] overgelegde Alterra-rapport nr. 1856 en de notitie van P. Verdonschot blijkt niet van het tegendeel.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in dit plan niet in redelijkheid voor de bestemming "Natuur" heeft kunnen kiezen. Dit betoog faalt.
11. Nu naast het gebrek dat onder 3.2 is geconstateerd geen andere gebreken aan het bestreden besluit kleven, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Daarbij zal de Afdeling bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van de planonderdelen die betrekking hebben op de fietsbrug, voor zover die zijn vernietigd, in de plaats treedt van het bestreden besluit.
11.1. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
12. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
a. artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels als volgt komt te luiden: "f. wandelpaden;"
b. onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 3, lid 3.1, onder g, van de planregels door een puntkomma, een onderdeel wordt toegevoegd, luidende: "h. een fietspad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad.";
c. de aanduiding 'brug' die is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Natuur" is begrensd zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
d. de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad' wordt toegekend aan het plandeel met de bestemming "Natuur" en is begrensd zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 2;
III. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
IV. draagt de raad van de gemeente Stichtse Vecht op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II.a tot en met II.d worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Stichtse Vecht tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Stichtse Vecht aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016