201604672/1/A2.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wettelijk vertegenwoordigd door [gemachtigde], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2016 in zaak nr. 15/7405 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2014 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2015 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I. van Baaren, advocaat te Rotterdam, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A. Bisesser-Chigharoe en J.C.M. van de Weerd, beiden werkzaam bij het fonds, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De CSG kent uit het fonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2. [appellant] stelt op 3 april 2014 slachtoffer te zijn geweest van een geweldsmisdrijf. Volgens hem heeft een gymleraar hem in de kleedkamer van de gymzaal fysiek mishandeld met lichamelijk en geestelijk letsel tot gevolg. De strafzaak is wegens gebrek aan bewijs geseponeerd.
[appellant] heeft de CSG verzocht om een uitkering uit het fonds wegens lichamelijk en geestelijk letsel. Het geestelijk letsel bestaat volgens hem uit slapeloosheid, onrust en het verlies van vertrouwen in volwassenen, met name leraren.
De CSG heeft de aanvraag afgewezen, omdat het gestelde lichamelijke letsel geen langdurige ernstige medische gevolgen heeft en het gestelde geestelijke letsel niet aannemelijk is gemaakt met medische informatie.
Geschil en oordeel van de rechtbank
3. In geschil is de vraag bij wie de bewijslast rust ten aanzien van het gestelde geestelijke letsel en of de CSG zich op het standpunt heeft mogen stellen dat dit letsel door [appellant] niet aannemelijk is gemaakt.
4. De rechtbank is van oordeel dat de CSG zich voldoende heeft ingespannen om de benodigde medische informatie te verkrijgen en dat zij geen eigen medisch onderzoek naar de geestelijke gesteldheid van [appellant] behoefde te laten doen. Het lag op de weg van [appellant] met objectiveerbare medische gegevens aan te tonen dat sprake is van ernstig geestelijk letsel. Volgens een medisch adviseur van de CSG is hij daarin niet geslaagd. De rechtbank ziet geen aanleiding daaraan te twijfelen. Verder heeft de CSG zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het gestelde misdrijf niet zodanig van aard is dat ook zonder medische informatie geestelijk letsel kan worden verondersteld, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat, aangezien de strafzaak is geseponeerd, het buitengewoon lastig voor hem is zijn schade verhaald te krijgen. Juist in dit soort situaties is een uitkering uit het fonds een geschikt middel voor een slachtoffer om diens leed alsnog erkend te krijgen. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat het lastig is de benodigde medische informatie te verkrijgen, had de CSG volgens [appellant] zelf een onderzoek moeten instellen naar zijn geestelijk letsel. Dit geldt temeer nu hij minderjarig is en derhalve afhankelijk is van anderen. Bovendien brengt mishandeling van een leerling door een leraar per definitie mee dat sprake is van ernstig geestelijk letsel, aldus [appellant].
5.1. De CSG heeft de aanvraag van [appellant] getoetst aan de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 2 juni 2015. Hierin is bepaald dat, om voor een uitkering in aanmerking te komen, het geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel moet hebben veroorzaakt. De ernst van het letsel wordt bepaald aan de hand van de aard en de gevolgen van het letsel. De CSG vindt letsel ernstig als het langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft.
In de paragrafen 1.2.2 en 1.2.4 is bepaald dat de CSG medische informatie nodig heeft om het letsel te kunnen beoordelen. Hiervoor gebruikt zij alleen medische informatie van bevoegde hulpverleners die een diagnose hebben gesteld, bijvoorbeeld psychologen of psychotherapeuten voor geestelijk letsel en (huis)artsen voor lichamelijk letsel. Slechts bij bepaalde geweldsmisdrijven kan de CSG zonder beoordeling van medische informatie ernstig geestelijk letsel vooronderstellen. Het gaat daarbij om geweldsmisdrijven, die op zichzelf zo ernstig zijn, dat ze vrijwel altijd een grote impact zullen hebben op het slachtoffer, te weten: woningovervallen, zedenmisdrijven, bedreigingen met messen of vuurwapens, stelselmatig huiselijk geweld, mensenhandel, belaging en brandstichting.
In paragraaf 1.2.5 is bepaald dat de CSG haar medisch adviseur kan inschakelen om het letsel te beoordelen. De medisch adviseur doet een (dossier)onderzoek naar de aard en ernst van het letsel. Als een hulpverlener een diagnose heeft gesteld, kan de medisch adviseur (extra) medische informatie opvragen bij deze hulpverlener. Als onduidelijkheid bestaat over het geestelijk letsel van het slachtoffer, kan de CSG een diagnostische instelling (Psychotrauma Diagnostisch Centrum of een vergelijkbare instelling) vragen een diagnose te stellen. Dit gebeurt meestal op aangeven van de medisch adviseur naar aanleiding van verkregen informatie van de behandelend arts/therapeut. In zeer uitzonderlijke gevallen kan worden besloten een diagnostisch centrum een diagnose te laten stellen, als een slachtoffer wel stelt geestelijk letsel te hebben, maar er niet voor in behandeling is (geweest), aldus die paragraaf.
5.2. Ter zitting heeft de CSG toegelicht dat de in paragraaf 1.2.4 van de Beleidsbundel vermelde geweldsmisdrijven als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat zij potentieel levensgevaar opleveren dan wel stelselmatig van aard zijn. Om die reden wordt bij die misdrijven zonder medische informatie ernstig geestelijk letsel voorondersteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door [appellant] gestelde voorval, hoe vervelend ook, niet op één lijn kan worden gesteld met de in paragraaf 1.2.4 vermelde misdrijven, aangezien dit een enkele mishandeling betreft. Dit betekent dat objectiveerbare medische informatie nodig is om de aard en ernst van het gestelde letsel te beoordelen.
5.3. [appellant] is een aantal keer in de gelegenheid gesteld om zelf medische informatie van een bevoegd hulpverlener over te leggen. [appellant] heeft daarop de naam van een hulpverlener doorgegeven aan de CSG. De medisch adviseur van de CSG heeft vervolgens, overeenkomstig paragraaf 1.2.5 van de Beleidsbundel, tot drie maal toe om informatie verzocht bij die hulpverlener. Pas na het besluit van 19 oktober 2015, namelijk bij brief van 20 november 2015, heeft een hulpverlener, een arts niet in opleiding tot specialist van de afdeling Kindergeneeskunde van het Maasstadziekenhuis, op die verzoeken gereageerd. De CSG heeft die brief alsnog aan haar medisch adviseur voorgelegd, welke op 10 maart 2016 heeft medegedeeld dat uit die brief niet kan worden geconcludeerd dat aan [appellant] op 3 april 2014 ernstig geestelijk letsel is toegebracht.
Gelet op deze gang van zaken heeft de rechtbank terecht overwogen dat de CSG, anders dan [appellant] betoogt, zich voldoende heeft ingespannen om medische informatie over het letsel te verkrijgen.
De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de CSG geen eigen medisch onderzoek als bedoeld in paragraaf 1.2.5 van de Beleidsbundel behoefde te laten doen. De enkele omstandigheid dat [appellant] minderjarig is, geeft daartoe niet voldoende aanleiding, te minder nu de medisch adviseur naar aanleiding van de verkregen informatie van de behandelend hulpverlener een dergelijk onderzoek niet nodig heeft geacht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] geen medische gegevens heeft overgelegd op grond waarvan getwijfeld dient te worden aan de juistheid van het advies van de medisch adviseur van de CSG, zodat de CSG van dat advies mag uitgaan.
De CSG heeft verder toegelicht dat een dergelijk eigen onderzoek is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen, waarbij een slachtoffer niet in behandeling is voor geestelijke klachten terwijl het niet zoeken van behandeling is gelegen in omstandigheden die het slachtoffer redelijkerwijs niet kunnen worden aangerekend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn geval een dergelijk uitzonderlijk geval betreft. In de brief van 20 november 2015 heeft de arts namelijk vermeld dat hij geen definitieve diagnose kan stellen, en dat [appellant] noch zijn ouders een diagnostisch traject door een gespecialiseerd arts wensten. Hieruit blijkt dat een dergelijk traject hem wel was aangeboden.
5.4. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de CSG zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het door [appellant] gestelde ernstig geestelijk letsel niet aannemelijk is gemaakt, zodat hij daarom niet voor een uitkering uit het fonds in aanmerking komt.
Het betoog faalt.
Eindoordeel
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016
611.