201601710/1/A3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging het Joodse Begrafeniswezen, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2016 in zaak nr. 15/2543 in het geding tussen:
Het Joodse Begrafeniswezen
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluiten van 10 september 2014 heeft het college drie aan Het Joodse Begrafeniswezen verleende hulpverlenervergunningen per 31 december 2014 ingetrokken.
Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het college het door Het Joodse Begrafeniswezen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2016 heeft de rechtbank het door Het Joodse Begrafeniswezen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Het Joodse Begrafeniswezen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar Het Joodse Begrafeniswezen, vertegenwoordigd door A.A. Loonstein, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
1. Het Joodse Begrafeniswezen heeft gedurende een geruime tijd de beschikking gehad over hulpverlenervergunningen. Een hulpverlenervergunning is een vergunning die de mogelijkheid biedt om in de gemeente Amsterdam gratis te parkeren op plekken waar betaald parkeren is ingevoerd. Zo’n vergunning wordt alleen verstrekt aan een beperkt aantal personen en instellingen. In artikel 15 van de Parkeerverordening 2013 is geregeld wie in aanmerking komt voor een hulpverlenervergunning.
Het college heeft de drie hulpverlenervergunningen van Het Joodse Begrafeniswezen ingetrokken omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor de verstrekking ervan.
2. Het Joodse Begrafeniswezen voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht stelt dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor de verstrekking van de vergunning. Zij begeleidt zieken in de laatste levensfase, stervenden en hun familie en voert begrafenissen uit. Volgens haar verleent zij daarmee crisishulp en geestelijke zorg wat kan worden aangemerkt als een vorm van thuiszorg. De rechtbank heeft ten onrechte de eis ingelezen dat productieafspraken moeten worden gemaakt. Bovendien heeft de rechtbank volgens haar ten onrechte geen waarde toegekend aan het feit dat aan haar in het verleden steeds hulpverlenervergunningen zijn verstrekt zodat zij ervan uit mocht gaan dat zij deze zou kunnen behouden. De rechtbank is er daarbij ten onrechte van uit gegaan dat de verlening van deze vergunningen op een vergissing berustte. Verder is haar beroep op het beginsel van godsdienstvrijheid volgens Het Joodse Begrafeniswezen door de rechtbank ten onrechte verworpen.
3. In de bijlage bij deze uitspraak is het toepasselijke wettelijke kader opgenomen. Hieruit volgt dat een hulpverlenervergunning, voor zover nu van belang, uitsluitend wordt verleend aan professionele zorg- en hulpverleningsinstellingen die zijn vermeld op de bij besluit van 23 juli 2014 vastgestelde lijst en alleen als het motorvoertuig nodig is wegens het geregeld met spoed of met groot materieel zorg of hulp verlenen aan personen op wisselende plaatsen in een gebied waar betaald parkeren is ingevoerd.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college Het Joodse Begrafeniswezen terecht niet heeft aangemerkt als een professionele zorg- en hulpverleningsinstelling als bedoeld op de door het college vastgestelde lijst zodat zij niet in aanmerking komt voor een hulpverlenervergunning.
Zoals de rechtbank terecht oordeelt blijkt uit de lijst en de overwegingen die daarover zijn opgenomen in het uitvoeringsbesluit tot vaststelling van de lijst (hierna: het uitvoeringsbesluit) dat niet iedere zorg- en hulpverleningsinstelling in aanmerking komt voor een hulpverlenervergunning maar dat hier nadere eisen aan zijn verbonden. Anders dan Het Joodse Begrafeniswezen aanvoert heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat zij niet valt aan te merken als thuiszorginstelling die in aanmerking komt voor een hulpverlenervergunning omdat zij niet heeft aangetoond dat er productieafspraken zijn gemaakt voor het leveren van ten minste één van de Awbz-zorgfuncties (persoonlijke verzorging en/of verpleging). Uit het uitvoeringsbesluit volgt dat het enkel bieden van (een combinatie van) de overige Awbz-zorgfuncties niet volstaat voor het toekennen van een hulpverlenervergunning.
De rechtbank heeft voorts kunnen oordelen dat de verklaring van het college dat de lijst restrictief dient te worden uitgelegd, zodat begeleiding en hulp aan stervenden niet kan worden aangemerkt als crisishulpverlening zoals bedoeld op de lijst omdat deze categorie ziet op spoedeisende psychische zorg in levensbedreigende situaties geen onjuiste uitleg van de lijst is.
5. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het beroep van Het Joodse Begrafeniswezen op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Zij heeft hierbij terecht van belang geacht dat de vergunning ingevolge de verordening dient te worden geweigerd of ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening daarvan terwijl de vergunning volgens de verordening bovendien een beperkte geldigheidsduur van zes maanden heeft. Aan het verstrekken van hulpverlenervergunningen in het verleden kan niet de betekenis worden toegekend dat deze ook in de toekomst zullen worden blijven verstrekt. Het college heeft op dit punt toegelicht dat gedurende langere tijd een soepele benadering is toegepast en dat onlangs is besloten een strikte controle uit te voeren naar de juistheid van de verstrekking van hulpverlenervergunningen.
Over het beroep van Het Joodse Begrafeniswezen op het beginsel van godsdienstvrijheid heeft het college nader toegelicht dat niet het karakter van de hulp die wordt geboden, te weten stervensbegeleiding in de vorm van geestelijke religieuze hulp maakt dat Het Joodse Begrafeniswezen niet in aanmerking komt voor een hulpverlenervergunning maar dat een keuze is gemaakt voor het uitsluitend verlenen van deze vergunning in de gevallen waarin het gaat om spoed dan wel het benodigd zijn van groot materieel. Dit onderscheid, dat ook blijkt uit de lijst, raakt niet aan het beginsel van godsdienstvrijheid.
De betogen falen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Hagen
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016
317.
BIJLAGE
Parkeerverordening 2013
artikel 7, eerste lid en onder f
De op basis van deze verordening te verlenen parkeervergunningen betreffen uitsluitend:
f. de hulpverlenervergunning als bedoeld in artikel 15;
artikel 15, tweede lid
Het college kan een hulpverlenervergunning verlenen aan een professionele zorg- of hulpverleningsinstelling ten behoeve van een aldaar werkzame hulpverlener indien:
a. de professionele zorg- en hulpverleningsinstelling is vermeld op de in het vierde lid genoemde lijst en
b. het motorvoertuig nodig is vanwege het geregeld met spoed of met groot materieel zorg of hulp verlenen aan personen of dieren op wisselende plaatsen in een gebied waar betaald parkeren is ingevoerd.
artikel 15, vierde lid
Het college stelt, gehoord de stadsdelen, een lijst vast van de professionele zorg- of hulpverleningsinstellingen die in aanmerking kunnen komen voor een hulpverlenervergunning.
artikel 27, tweede lid
De parkeervergunningen vermeld in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met l, zijn steeds geldig voor een periode van zes maanden, (…).
artikel 27, derde lid, onder c
In afwijking van het tweede lid kan de geldigheid van de parkeervergunningen, vermeld in artikel 7, eerste lid, onder a tot en met i, korter zijn dan zes maanden, indien:
c. de vergunninghouder niet meer voldoet aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening of de vigerende Verordening Parkeerbelasting.
artikel 32, eerste lid
Een vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.
artikel 37, eerste lid onder c
Het college trekt een vergunning in indien:
c. niet voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening (…).
Uitvoeringsbesluit vaststelling lijst met professionele zorg- en hulpverlenings-instellingen ex artikel 15, vierde lid van de Parkeerverordening 2013 (3B, 2014, 133)
(…)
Gelet op:
• artikel 15 lid 4 van de Parkeerverordening 2013, waarin wordt bepaald dat Burgemeester en Wethouders, gehoord de stadsdelen, een lijst samenstellen van professionele zorg- of hulpverleningsinstellingen die in aanmerking kunnen komen voor een hulpverlenervergunning;
(…)
Voorts gelet op:
• het feit dat een instelling die op deze lijst staat op grond van artikel 15, lid 2, van de Parkeerverordening 2013 per aanvraag gemotiveerd moet aangeven of sprake is van spoedeisendheid en/of regelmatig vervoer van zware goederen;
Overwegende dat:
• bij de herijking van het parkeerbeleid en de daarop gebaseerde beleids- en beslispunten, die de Gemeenteraad op 11 april 2001 heeft vastgesteld (Gemeenteblad 2001, afd. 1, nr. 179), is bepaald dat ten aanzien van onder meer huisartsen, verloskundigen en hulpverleners in dienst van nader aan te wijzen professionele zorg- en hulpverleningsinstellingen, binnen strakke kaders aanvullende regelingen worden getroffen;
• de GG&GD voor zover het de spoedeisende werkzaamheden betreft waar de professionele zorg- en hulpverleningsinstellingen verantwoordelijk voor zijn die voortvloeien uit de volgende wetten, regelingen en verordeningen: de Wet collectieve preventie volksgezondheid, de Quarantainewet, de Internationale Gezondheidsregeling, de Infectieziektewet, de Gezondheidsverordening, de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische inrichtingen en de Wet op de lijkbezorging, de Gemeenschappelijke regeling Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) Agglomeratie Amsterdam, de Wet Geneeskundige Hulp bij rampen, de Wet Rampen en Zware Ongevallen.
• organisaties niet zijnde de GG&GD, die op grond van vorengenoemde wetten, regelingen en verordeningen ook deze taken uitvoeren, worden aan de GG&GD gelijkgesteld wat betreft het kunnen verlenen van hulpverlenersvergunningen.
• de kraamzorginstellingen ten behoeve van de partusassistentie;
• dat de thuiszorginstellingen een hulpverlenersvergunning kan worden verleend indien zij kunnen aantonen dat er productieafspraken zijn gemaakt voor het leveren van ten minste één van de Awbz-zorgfuncties (Awbz-Algemene wet bijzondere ziektekosten (persoonlijk verzorging en/of verpleging)). Het enkel bieden van (een combinatie van) de overige Awbz-zorgfuncties (huishoudelijke verzorging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf) volstaat niet voor het toekennen van een hulpverlenersvergunning;
• met het intrekken van de Parkeerverordening 2009 en het vaststellen van de Parkeerverordening 2013 een nieuw besluit over de lijst met professionele zorg- en hulpverleningsinstellingen moet worden genomen;
Gehoord de stadsdelen,
Brengt ter algemene kennis dat zij op 23 juli 2014 heeft besloten:
I. in te trekken het Uitvoeringsbesluit Parkeerverordening 2009: vaststelling lijst met professionele zorg- en hulpverleningsinstellingen ex artikel 15 van de Parkeerverordening 2009.
II. vast te stellen de volgende lijst met professionele zorg- en hulpverlenings-instellingen:
a. ziekenhuizen
b. verpleeghuizen
c. jeugdtandheelkundige zorg
d. fysiotherapiepraktijken;
e. bloedafname- en trombosedienst
f. instellingen voor thuiszorg
g. de GG&GD, voor zover het spoedeisende werkzaamheden betreft ter uitvoering van de in de aanhef van dit besluit vermelde wettelijke taken alsmede andere organisaties op het gebied van de gezondheidszorg voor zover deze met de uitvoering van dezelfde wettelijke taken zijn belast en deze een spoedeisend karakter hebben;
h. kraamzorginstellingen;
i. instellingen voor outreachende ambulante geestelijke gezondheidszorg (crisishulpverlenening);
j. dierenambulance;