ECLI:NL:RVS:2016:2778

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
201606758/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Hogeveldseweg ong. Kesteren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 oktober 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoekster A en anderen, wonend te Kesteren, en de raad van de gemeente Neder-Betuwe. Het verzoek volgde op de vaststelling van het bestemmingsplan 'Hogeveldseweg ong. Kesteren' door de raad op 7 juli 2016. Verzoekster A en anderen hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens de zitting op 4 oktober 2016 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, en belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De voorzieningenrechter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De zaak betreft de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten van belanghebbende aan de noordzijde van het bedrijventerrein 'het Panhuis'. Verzoekster A en anderen betogen dat de landschappelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht worden aangetast door het plan. De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan enige aantasting van het beschermd dorpsgezicht met zich meebrengt, maar dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat deze aantasting beperkt is. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoekster A en anderen niet hebben aangetoond dat zij onaanvaardbare hinder ondervinden van de voorziene ontwikkeling.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201606758/2/R1.
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A] en anderen, wonend te Kesteren, gemeente Neder-Betuwe,
en
de raad van de gemeente Neder-Betuwe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Hogeveldseweg ong. Kesteren ([belanghebbende])" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekster A] en anderen beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekster A] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoekster A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 oktober 2016, waar [verzoekster A] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoekster A] en [verzoekster B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door A. de Weerd, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de mogelijkheid voor [belanghebbende] om aan de noordzijde van het bedrijventerrein "het Panhuis" haar bedrijfsactiviteiten uit te breiden. Dit plan is vastgesteld om parkeerplaatsen voor werknemers, een stallingsplek voor vrachtauto's en een bedrijfsgebouw voor [belanghebbende] mogelijk te maken.
3. Het beroep van [verzoekster A] en anderen is ingediend door [verzoekster A], [verzoekster B] en [verzoeker C]. [verzoekster B] woont op het perceel [locatie 1]. Dit perceel ligt op een afstand van ongeveer 400 m tot het meest dichtbij zijnde plandeel. Ter zitting heeft [verzoekster B] aangegeven dat zij geen zicht heeft op het plangebied vanuit haar perceel. Ook heeft zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de afstand tot het plangebied een objectief en persoonlijk belang van haar rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter gevoel van betrokkenheid bij dit besluit vanwege haar betrokkenheid bij de aanwijzing van het beschermd dorpsgezicht, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor onvoldoende. De voorzieningenrechter heeft daarom de verwachting dat het beroep van [verzoekster A] en anderen, voor zover ingesteld door [verzoekster B] in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Toch ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om reeds om die reden het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. [verzoekster A] en [verzoeker C] wonen namelijk op het perceel [locatie 2] op een afstand van ongeveer 200 m van het plangebied. [verzoekster A] heeft ter zitting gesteld dat zij zicht heeft op het oostelijke plandeel. Ook heeft zij gesteld dat ze geluidgevolgen zal ondervinden van het gehele plan omdat zij thans reeds de geluiden van het aanwezige bedrijf hoort. De raad heeft bestreden dat zicht bestaat vanuit het perceel van [verzoekster A] en [verzoeker C] op het plangebied. Dit is echter niet onderbouwd met bescheiden waardoor de voorzieningenrechter niet kan nagaan of dit zicht al dan niet bestaat. Door de raad is niet bestreden dat [verzoekster A] thans geluidgevolgen van het aanwezige bedrijf ondervindt. Nu de voorzieningenrechter niet wil vooruitlopen op het oordeel van de Afdeling in de hoofdzaak over de vraag of het beroep, voor zover ingesteld door [verzoekster A] en [verzoeker C], ontvankelijk is, zal de voorzieningenrechter de beroepsgronden inhoudelijk bezien om te beoordelen of aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4. [verzoekster A] en anderen betogen dat de landschappelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht ernstig worden aangetast als gevolg van dit plan. In dit verband voeren zij aan dat het zicht op het polderlandschap als gevolg van dit plan wordt aangetast. Thans is dit zicht aanwezig omdat het plangebied niet is bebouwd. Voorts betogen [verzoekster A] en anderen dat het beschermd dorpsgezicht nog niet lang geleden is vastgesteld. Zij voeren aan dat zij hierdoor het vertrouwen mochten hebben dat het beschermd dorpsgezicht niet zou worden aangetast.
4.1. In de plantoelichting staat dat op 1 maart 2005 het gebied Boveneindsestraat/Rijnbandijk ten noorden van de kern Kesteren is aangewezen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht. Aan de vaststelling van het beschermd dorpsgezicht in 2005 ligt een rapport ten grondslag van 31 augustus 2001. Hierin zijn de kenmerken en waarden van het beschermd dorpsgezicht beschreven. In dit rapport staat onder meer dat het karakteristieke polderlandschap en het zicht hierop als waardevol zijn aangemerkt.
4.2. Bij de voorbereiding van dit plan is onderzocht hoe de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] zich verhoudt tot de cultuurhistorische waarden in het gebied. De resultaten zijn neergelegd in het "Advies vooroverleg welstand en cultuurhistorie", van 1 augustus 2014, opgesteld door het Gelders Genootschap (hierna: het advies). In het advies staat dat de voorgestelde uitbreiding van het bedrijventerrein in principe in strijd is met de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht. Door de uitbreiding wordt de karakteristieke openheid van het agrarische landschap namelijk enigszins aangetast. Door de zorgvuldig gekozen positie van de uitbreiding en het feit dat de uitbreiding wordt voorzien van een groene begrenzing is de invloed op de in het beschermd dorpsgezicht aanwezige stedenbouwkundige waarden echter minimaal. De in de toelichting op het beschermd dorpsgezicht genoemde stedenbouwkundige waarden blijven voor het grootste deel intact. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat om die reden geen bezwaar tegen de voorgestelde uitbreiding van het bedrijventerrein.
4.3. Ter zitting is komen vast te staan dat het westelijke plandeel tot het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht behoort. Het oostelijke plandeel grenst aan het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht.
4.4. Vaststaat dat dit plan enige aantasting van het beschermd dorpsgezicht tot gevolg heeft. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aanwijzen van het beschermd dorpsgezicht niet met zich brengt dat de verwachting is gewekt dat de grenzen van het beschermd dorpsgezicht nooit zouden wijzigen. De raad heeft in zijn afweging de omstandigheid betrokken dat het westelijke plandeel in het beschermd dorpsgezicht ligt en het oostelijke plandeel aan het beschermd dorpsgezicht grenst. Hij heeft hierbij meer belang toegekend aan de voorziene ontwikkeling dan aan de aantasting van het beschermd dorpsgezicht. De raad heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aantasting zeer beperkt is doordat de desbetreffende percelen buiten het beschermd dorpsgezicht of aan de rand daarvan liggen. Ook is aan de noordzijde van beide plandelen de bestemming "Groen" toegekend waar ingevolge artikel 4, lid 4.4.2, van de planregels een beplantingsstrook dient te worden aangelegd en in stand gehouden. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan bijdraagt aan de groenstructuur van het omliggende gebied doordat de bestaande en de nieuwe bedrijfsbebouwing aan het zicht worden onttrokken. Ook heeft de raad gewicht kunnen toekennen aan het advies waarin is aangegeven dat vanuit het oogpunt van cultuurhistorie geen bezwaar bestaat tegen de voorgestelde uitbreiding van het bedrijventerrein. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanwege de geringe aantasting van het beschermd dorpsgezicht meer gewicht is toegekend aan het mogelijk maken van de uitbreiding van het bedrijf van [belanghebbende].
Het betoog faalt.
5. Voorts betogen [verzoekster A] en anderen dat het plan in strijd is met het Regionaal Programma Bedrijventerreinen 2016 Regio Rivierenland. Hiertoe voeren zij aan dat het bedrijf van [belanghebbende] op een regionaal bedrijventerrein thuishoort in plaats van op het lokale bedrijventerrein "het Panhuis".
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het Regionaal Programma Bedrijventerreinen 2016 Regio Rivierenland niet in de weg staat aan de voorziene ontwikkeling.
5.2. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen 2016 Regio Rivierenland, vastgesteld bij besluit van 12 juli 2016 door het college van gedeputeerde staten, is een tabel opgenomen waarin groen gemarkeerd de bedrijventerreinen zijn opgenomen met een onherroepelijk bestemminsplan en/of terreinen waarvan de behoefte is aangetoond. Deze bedrijventerreinen kunnen doorgaan met de planvorming en uitgifte. In de tabel staat dat "het Panhuis" een oppervlakte heeft van 1,7 hectare.
5.3. De raad heeft ter zitting onbestreden gesteld dat de uitbreiding al is meegenomen in de totale oppervlakte van het bedrijventerrein "het Panhuis". Reeds om die reden staat het Regionaal Programma Bedrijventerreinen niet aan de voorziene ontwikkeling in de weg.
Het betoog faalt.
6. Wat betreft de stelling van [verzoekster A] en anderen dat de voorziene ontwikkeling ter plaatse van hun percelen tot onaanvaardbare luchtvervuiling, verkeers-, geluid- en stankoverlast leidt, overweegt de voorzieningenrechter dat in paragraaf 5.1 van de plantoelichting wordt ingegaan op verschillende milieuaspecten als gevolg van het plan. [verzoekster A] en anderen hebben niet aangegeven waarom dit onjuist of onvolledig is. Ook wonen [verzoekster A] en anderen op een afstand van minimaal 200 m tot het plangebied. Zij hebben niet toegelicht waarom zij ondanks die afstand onaanvaardbare luchtvervuiling, verkeers-, geluid- en stankoverlast ondervinden als gevolg van dit plan. Om die reden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.W.A.M.M. Delauw, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Delauw
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2016
812.