201601054/1/A1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2015 heeft het college zijn beslissing om op 30 november 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 18 januari 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2016, waar het college, vertegenwoordigd door M. Eser en S. el Boustati, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 30 november 2015 ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Niet in geschil is dat [appellant] de huisvuilzak naast de ORAC heeft geplaatst.
2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
3. [appellant] voert aan dat het college ervan had moeten afzien te bepalen dat een gedeelte van de kosten van de toegepaste bestuursdwang voor zijn rekening komt. Daartoe voert hij aan dat de ter hoogte van de [locatie] gelegen ORAC vol was toen hij de huisvuilzak ter inzameling wilde aanbieden. Hij stelt dat op dat moment ook de ORAC’s, die in de buurt daarvan zijn gelegen, vol waren en dat hij daarom de huisvuilzak naast de betreffende ORAC heeft achtergelaten.
4. Dat, naar [appellant] stelt, de ORAC ter hoogte van de [locatie] en de in de buurt daarvan gelegen ORAC’s vol waren, ontsloeg hem niet van zijn verplichting om zijn huisvuilzak in overeenstemming met de daarvoor geldende regels ter inzameling aan te bieden. Bovendien staat, zoals ter zitting is toegelicht, op de ORAC vermeld dat het niet toegestaan is om huisvuil naast de container te leggen en dat indien de ORAC vol is, de gemeente hiervan op de hoogte dient te worden gesteld. Ook in de voorlichting aan de bewoners voorafgaand aan de plaatsing van de ORAC’s is dit bekend gemaakt. Door zijn huisvuilzak naast de betreffende ORAC aan te bieden heeft [appellant] in strijd gehandeld met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening. Zoals ook door het college is aangevoerd moet een huisvuilzak in het geval een ORAC vol is, ter inzameling worden aangeboden in een andere ORAC dan wel weer naar huis worden meegenomen. Indien, naar [appellant] stelt, ook alle ORAC’s in de buurt van de betreffende ORAC vol waren dan had hij de huisvuilzak weer naar huis moeten meenemen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder van de Afvalstoffenverordening heeft aangemerkt en evenmin voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het verhalen van een gedeelte van de kosten van de toegepaste bestuursdwang.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Helder w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016
402.