201600083/2/A1.
Datum uitspraak: 29 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
verzoeker], wonend te Schoorl, gemeente Bergen,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 25 november 2015 in zaken nrs. 15/3691 en 15/3692 in het geding tussen:
verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2015 heeft het college verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast vóór 22 mei 2015 de bewoning van de loods [locatie] in Schoorl te staken en gestaakt te houden en de loods in zijn vergunde staat terug te brengen, waarbij hij minimaal één van de aangebrachte voorzieningen, zoals de douche, het toilet of de keuken inclusief bijbehorend leidingwerk, en alle slaapgelegenheden moet verwijderen en verwijderd houden.
Bij besluit van 14 juli 2015 heeft het college het door verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2015 heeft de rechtbank het door verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker] hoger beroep ingesteld.
verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 januari 2016, waar verzoeker], bijgestaan door mr. A.A. Aartse Tuyn, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door E. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het verzoek strekt er toe de besluiten van 7 januari 2015 en 14 juli 2015 te schorsen tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
2. Een beoordeling van de door verzoeker] tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Ten aanzien van de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de loods in ieder geval in 2003 werd bewoond door de vader van verzoeker]. Voorts staat vast dat de loods thans wordt bewoond door verzoeker] en zijn gezin en dat zij hun woning in Alkmaar hebben verkocht toen zij hun intrek in de loods namen. Niet is gebleken dat verzoeker] en zijn gezin over andere alternatieve woonruimte beschikken. Tegenover de belangen van verzoeker] en zijn gezin om niet gedwongen te worden de bewoning van de loods te beëindigen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist, staan de belangen van het college om de last te effectueren. Het college heeft de begunstigingstermijn hangende de procedure steeds verlengd. Bij besluit van 6 januari 2016 heeft het de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na de uitspraak op het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening. Er is, mede gelet hierop en op de duur van de bewoning van de loods welke bij het college bekend was, niet gebleken dat aan de zijde van het college sprake is van zodanig dringende belangen dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht en het noodzakelijk is dat de bewoning van de loods op korte termijn wordt gestaakt en de voorzieningen worden verwijderd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat zal worden bevorderd dat het in de bodemprocedure spoedig tot een zitting en een uitspraak op het hoger beroep zal komen, zodat definitieve zekerheid voor alle partijen binnen afzienbare termijn wordt bevorderd.
Gelet op het voorgaande, en in aanmerking nemend dat niet is gebleken van dringende belangen van derden die zich daartegen verzetten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 14 juli 2015, kenmerk 15UIT04472, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 7 januari 2015, kenmerk 15uit00091;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen tot vergoeding van bij verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen aan verzoeker] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016
580.