201507860/1/V2.
Datum uitspraak: 28 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg (hierna: de rechtbank), van 8 oktober 2015 in zaken nrs. 15/16718 en 15/16720 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 oktober 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, advocaat te Culemborg, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris betoogt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn standpunt, dat ervan moet worden uitgegaan dat de vreemdeling tevens de Keniaanse nationaliteit bezit en dat hij in ieder geval sinds 2008 in Kenia heeft verbleven, ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Dusdoende heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris niet onderkend dat hij zich, gelet op hetgeen hij bij zijn besluitvorming heeft betrokken, op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat ongeloofwaardig is dat de vreemdeling louter de Somalische nationaliteit bezit en altijd in Somalië heeft gewoond, zodat aan de gestelde daar ondervonden problemen evenmin geloof wordt gehecht.
1.1. Aan zijn standpunt dat ongeloofwaardig is dat de vreemdeling, zoals hij heeft verklaard, louter de Somalische nationaliteit bezit en vanaf zijn geboorte tot 2013 in Mogadishu heeft gewoond, heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat uit de verklaringen die de vader van de vreemdeling in 2005 tegenover de staatssecretaris heeft afgelegd blijkt dat het hele gezin, waaronder de vreemdeling, sinds 1993 in Kismayo woont. Voorts heeft de vreemdeling verklaard dat zijn tweede echtgenote de Somalische nationaliteit heeft en dat hun zoon in april 2014 in Mogadishu is geboren, terwijl die echtgenote heeft verklaard dat zij uit Kenia afkomstig is en dat hun zoon in Mombassa is geboren. Daarbij komt dat uit het Visum Informatiesysteem van de Europese Unie is gebleken dat de vreemdeling in 2014 op grond van een biometrisch Keniaans paspoort door de Italiaanse, de Franse en de Griekse autoriteiten in het bezit is gesteld van een visum en dat de vreemdeling heeft verklaard met dit paspoort, voorzien van de afgegeven visa, in Europa te zijn geweest. Aan zijn betoog dat het Keniaanse paspoort vals was, heeft de staatssecretaris geen betekenis gehecht, nu de vreemdeling herhaaldelijk zonder problemen met dit paspoort in en naar Europa is gereisd. Volgens de staatssecretaris moet dan ook ervan worden uitgegaan dat de vreemdeling de Keniaanse nationaliteit bezit en dat hij in ieder geval sinds 8 november 2008, de datum van afgifte van zijn eerste Keniaanse paspoort, in Kenia heeft verbleven. Het gestelde recente vertrek van de vreemdeling uit Somalië is derhalve niet aannemelijk, zodat reeds daarom geen geloof wordt gehecht aan de gestelde in Somalië ondervonden problemen, aldus de staatssecretaris.
1.2. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris met de hiervoor weergegeven motivering zijn standpunt deugdelijk gemotiveerd. Door voor haar oordeel van belang te achten dat het in 2014 afgegeven Keniaanse paspoort, waarvan de vreemdeling heeft gesteld dat het vals is, niet op echtheid is onderzocht, gaat de rechtbank eraan voorbij dat, zoals de staatssecretaris terecht betoogt, de vreemdeling heeft verklaard dat hij dat paspoort in Italië heeft afgestaan aan zijn reisagent. Hierdoor heeft de vreemdeling het voor de staatssecretaris onmogelijk gemaakt onderzoek te doen naar de echtheid van het paspoort, hetgeen voor risico van de vreemdeling komt. Gelet hierop en nu de staatssecretaris zich met hetgeen hij aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling zijn recente vertrek uit Somalië, en daarmee de gestelde in Somalië ondervonden problemen, niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien het besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te vernietigen.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het beroep tegen het besluit van 8 september 2015 alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 oktober 2015 in zaak nr. 15/16718;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Klinkers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2016
549.
Verzonden: 28 januari 2016