201600260/1/A2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Almelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 december 2015 in zaak nr. 15/1443 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] over 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend ten bedrage van € 6.970,00.
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit voorschot herzien en op € 14.138,00 gesteld.
Bij besluit van 24 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot opnieuw herzien en op nihil gesteld en bepaald dat [appellante] het eerder toegekende voorschot dient terug te betalen.
Bij besluit van 17 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot opnieuw herzien en op € 11.424,00 gesteld.
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 april 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag opnieuw herzien en op € 10.158,00 gesteld.
Bij besluit van 25 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op € 9.846,00 en bepaald dat [appellante] een bedrag van € 312,00 dient terug te betalen.
Bij besluit van 8 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 16 april 2012 ingetrokken en het door [appellante] tegen het besluit van 17 augustus 2011 gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard.
Bij besluit van 24 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief toegekende kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 herzien en gewijzigd vastgesteld op € 9.719,00 en bepaald dat [appellante] een bedrag van € 127,00 dient terug te betalen.
Bij besluit van 18 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 27 april 2012 gemaakte bezwaar aangemerkt als mede gericht tegen de besluiten van 25 september 2012 en 24 april 2013 en dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 16 april 2012 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 8 april 2013 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 15 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen het besluit van 27 april 2012 gemaakte bezwaar aangemerkt als mede gericht tegen zijn besluiten van 25 september 2012 en 24 april 2013, dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 18 februari 2014 ingetrokken en de definitief toegekende kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 herzien en gewijzigd vastgesteld op € 9.846,00.
Bij uitspraak van 2 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2016, waar [appellante], vergezeld door haar schoonmoeder, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in 2009 aan [appellante] voorschotten kinderopvangtoeslag verleend voor de opvang van haar dochters [dochter A] en [dochter B]. In 2009 is [dochter A] door tussenkomst van zowel gastouderbureau [gastouderbureau A] als gastouderbureau [gastouderbureau B] opgevangen. [dochter B] is in 2009 opgevangen door tussenkomst van gastouderbureau [gastouderbureau B]. Het geschil betreft de opvang die in 2009 plaatsvond door tussenkomst van laatstgenoemd gastouderbureau. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich bij de berekening van de hoogte van de kinderopvangtoeslag gebaseerd op twee door [appellante] overgelegde jaaropgaven van [gastouderbureau B] van 8 december 2009 en de kinderopvangtoeslag over 2009 vastgesteld op € 9.846,00.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet van deze jaaropgaven heeft mogen uitgaan, omdat hierop een onjuist, want te laag aantal opvanguren vermeld staan. De Belastingdienst/Toeslagen had moeten uitgaan van de op 24 februari 2014 door [gastouderbureau B] verstrekte jaaropgaven die zien op 2009. Deze jaaropgaven zijn in overeenstemming met de door haar overgelegde verklaringen van de gastouders en de stukken waaruit is af te leiden welke dagen en hoeveel uren zij in 2009 heeft gewerkt, aldus [appellante].
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. [appellante] heeft op 1 juli 2011 twee jaaropgaven van [gastouderbureau B] van 8 december 2009 aan de Belastingdienst/Toeslagen gezonden, waaruit de dienst de totale kosten van kinderopvang voor het jaar 2009 heeft afgeleid en de kinderopvangtoeslag over dat jaar heeft vastgesteld. [appellante] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat deze jaaropgaven onjuist zijn.
2.3. Zoals uit het hiervoor overwogene volgt, was het aan [appellante] om juiste gegevens over de kosten van kinderopvang te verstrekken. In het geval eerder onjuiste gegevens zijn verstrekt is het aan de vraagouder de Belastingdienst/Toeslagen hierop te wijzen en alsnog de juiste gegevens te verstrekken. [appellante] wordt niet tegengeworpen dat zij niet eerder de jaaropgaven van 24 februari 2014 heeft overgelegd en zij kan dan ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat met twee maten wordt gemeten, omdat de Belastingdienst/Toeslagen gemaakte fouten mag herstellen en zij niet. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de jaaropgaven van 24 februari 2014 juist zijn. [gastouderbureau B] noch [appellante] heeft in 2009 een urenregistratie bijgehouden. [appellante] heeft gesteld dat de jaaropgaven van 24 februari 2014 zijn opgesteld aan de hand van inschattingen van de werkelijke opvanguren die zij zelf heeft gemaakt. Aan deze jaaropgaven kan niet de door [appellante] gewenste waarde worden toegekend. Deze zijn niet gebaseerd op de werkelijke opvanguren, maar op een benadering daarvan. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen mogen afgaan op de eerder door [appellante] overgelegde jaaropgaven.
Voor zover [appellante] zou moeten worden gevolgd in haar standpunt, dat de jaaropgaven van 8 december 2009 niet kunnen worden gebruikt om de kinderopvangtoeslag over 2009 vast te stellen, overweegt de Afdeling dat in dat geval er in het geheel geen jaaropgaven, of maandfacturen die betrekking hebben op de gehele opvangperiode, zijn op basis waarvan de kinderopvangtoeslag over 2009 kan worden vastgesteld.
Het betoog faalt.
3. Dat [gastouderbureau B] toerekenbaar tekort is geschoten, bedoeld in artikel 74 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, door aan [appellante] onjuiste jaaropgaven te verstrekken, zoals [appellante] stelt, valt buiten de omvang van dit geding.
4. Omdat uit het hiervoor overwogene reeds volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2009 terecht op een bedrag van € 9.846,00 heeft gesteld, behoeft hetgeen [appellante] over het aantonen van de kosten van kinderopvang heeft aangevoerd geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016
735.