201600354/1/A2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2015 in zaak nr. 14/4928 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2011 vastgesteld op € 1.013,00 en een bedrag van € 2.026,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 16 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2016, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. [appellant] huurde in 2011 de woning aan de [locatie] te [plaats]. Tot 1 september 2011 stond op dat adres ook [persoon] ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA), thans de basisregistratie personen (hierna: BRP). De Belastingdienst/Toeslagen heeft [persoon] daarom in zijn bij besluit van 16 oktober 2014 gehandhaafde besluit van 20 december 2013 aangemerkt als medebewoner, het inkomen van [persoon] betrokken bij de vaststelling van het toetsingsinkomen en bepaald dat [appellant] tot 1 september 2011 geen aanspraak heeft op huurtoeslag.
Aangevallen uitspraak
1. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] weliswaar heeft gesteld dat hij vanaf 1 november 2010 alleen op het toeslagadres heeft gewoond en [persoon] zich te laat van dat adres heeft laten uitschrijven, maar dat zij geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor het oordeel dat dit feitelijk het geval was. [appellant] dient zijn stellingen te onderbouwen met objectieve en verifieerbare bewijsstukken. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daarin niet geslaagd. Het enkel overleggen van een huurovereenkomst is volgens haar onvoldoende.
Hoger beroep
2. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen [persoon] terecht als medebewoner heeft aangemerkt. Daartoe heeft hij een verklaring van [persoon] van 5 februari 2016 overgelegd waarin deze verklaart dat hij gedurende de periode van 1 januari tot 1 september 2011 geen vaste woon- of verblijfplaats had. Omdat hij zich in die periode niet op een ander adres kon inschrijven, kon hij zich ook niet uitschrijven van het adres waar [appellant] woont. [persoon] stelt in de verklaring zich pas in september 2011 te hebben kunnen inschrijven op een adres in Den Haag, waardoor hij ook automatisch van het adres in Leeuwarden werd uitgeschreven.
2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht), is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, zoals deze bepaling ten tijde van belang luidde, kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, zoals deze bepaling ten tijde van belang luidde, wordt onder medebewoner de persoon verstaan die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, wordt, indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
2.2. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, heeft bij de beoordeling of iemand als medebewoner moet worden aangemerkt en derhalve diens vermogen ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wht moet worden betrokken bij de berekening van de draagkracht en de hoogte van de huurtoeslag, de inschrijving in de GBA als uitgangspunt te gelden. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Wht, kan evenwel van de inschrijving in de GBA worden afgeweken, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
2.3. De door [appellant] overgelegde huurovereenkomst en verklaring van [persoon] worden niet ondersteund door gegevens uit objectieve bron. De door [appellant] overgelegde stukken kunnen slechts dienen als ondersteunend bewijs. Nu niet vaststaat dat de inschrijving van [persoon] op het adres van [appellant] in de GBA onjuist is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen uit de vermelding in de GBA van [persoon] op het adres van [appellant] mocht afleiden dat hij de periode van 1 januari tot 1 september 2011 medebewoner in de zin van artikel 7, tweede lid, van de Awir was.
2.4. Het betoog faalt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016
735.