201600774/1/A2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2015 in zaak nr. 15/2213 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2011 definitief vastgesteld op nihil en bepaald dat [appellant] de eerder aan hem toegekende voorschotten ten bedrage van € 3.060,00 dient terug te betalen.
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.G.L. van Veghel, advocaat te Geldrop, en vergezeld van [persoon], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage.
2. [appellant] bewoonde het jaar 2011 een huurwoning op het adres [locatie] te Eindhoven. Op dit adres stonden destijds nog vier andere personen ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: basisregistratie personen; hierna: GBA). De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze personen aangemerkt als medebewoners en hun inkomens betrokken bij de berekening van het toetsingsinkomen van [appellant]. Dat inkomen is te hoog om voor huurtoeslag in aanmerking te komen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de andere in de GBA op het adres [locatie] te Eindhoven ingeschreven bewoners een zelfstandig deel huurden en niet in dezelfde woning als [appellant] woonden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen aanspraak op huurtoeslag over 2011 heeft en de aan hem toegekende voorschotten terecht heeft teruggevorderd. Volgens [appellant] voldoet de huurwoning die hij op het adres bewoonde aan de voorwaarden om aanspraak op huurtoeslag te maken. Een afsluitbare voordeur gaf toegang tot de woning, die een woonkamer, een keuken, een badkamer met toilet en een slaapkamer omvatte. [appellant] heeft een verklaring van [persoon], met wie hij de woning heeft verbouwd, overgelegd, alsmede een door hemzelf getekende plattegrond. [appellant] voert verder aan dat hij niet wist dat anderen op hetzelfde GBA-adres waren ingeschreven. Alleen de verhuurder woonde op hetzelfde adres, in een andere zelfstandige woonruimte. Vermoedelijk woonden de andere personen die op hetzelfde adres stonden ingeschreven daar feitelijk niet. Als er andere personen woonden, had hij dat geweten, omdat hij vier keer per dag de woning in en uit ging voor vrijwilligerswerk. Van hem kan niet kan worden gevergd dat hij aantoont dat voor hem onbekenden een zelfstandig deel van de woning huurden. De rechtbank is eraan voorbijgegaan dat hij in een lastige bewijspositie verkeert, omdat de Belastingdienst/Toeslagen pas vier jaar na het toeslagjaar een vaststellingsbesluit heeft genomen. Aangezien hij in de tussentijd is verhuisd naar een andere gemeente heeft hij thans geen toegang tot de basisregistratie personen. Verder heeft hij inmiddels geen contactgegevens meer van zijn voormalig verhuurder. In de bezwaarfase heeft hij een huurovereenkomst aan de Belastingdienst/Toeslagen overgelegd, die ten onrechte geen deel uitmaakt van het dossier. Hem kan niet worden tegengeworpen dat hij thans geen overeenkomst kan overleggen, aldus [appellant].
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7346) mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één GBA-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde GBA-adres zijn ingeschreven, met uitzondering van de onderhuurder en degenen die behoren tot diens huishouden, mag aanmerken als medebewoners die behoren tot hetzelfde huishouden als de aanvrager van de huurtoeslag. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één GBA-adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Voorts dient de huurder aan te tonen dat degene die de Belastingdienst/Toeslagen als medebewoner heeft aangemerkt, niet tot zijn huishouden behoort of heeft behoord. Uit het vorenstaande volgt dat het aan [appellant] is om stukken over te leggen waaruit blijkt dat hij een zelfstandige woonruimte huurde op het adres [locatie] te Eindhoven en dat hij deze woonruimte alleen bewoonde, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen. Dat op het moment dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2011 vaststelde vier jaar waren verstreken en dat [appellant] thans in een lastige bewijspositie verkeert, zoals hij stelt, komt voor rekening van [appellant]. 3.2. [appellant] heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar gesteld dat hij een huurovereenkomst heeft meegestuurd met het formulier waarbij hij huurtoeslag heeft aangevraagd. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat hij het formulier destijds heeft afgegeven bij het Belastingkantoor te Eindhoven. De Belastingdienst/Toeslagen heeft verklaard daarover niet te beschikken en zich op het standpunt gesteld dat [appellant] een kopie van de huurovereenkomst had kunnen overleggen en dat het voor diens risico en rekening komt dat hij thans niet over een exemplaar van de huurovereenkomst beschikt. De Afdeling volgt dit standpunt. De Afdeling is verder van oordeel dat aan de door [persoon] afgelegde verklaring niet de waarde kan worden toegekend die [appellant] daaraan toegekend wenst te zien. [persoon] is een vriend van [appellant] en geen objectieve bron. Ook aan de overgelegde plattegrond kan niet de waarde worden toegekend die [appellant] daaraan toegekend wenst te zien. Deze is door [appellant] zelf gemaakt.
3.3. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2011 op het adres [locatie] te Eindhoven een zelfstandige woonruimte huurde. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2011 terecht heeft vastgesteld op nihil en terecht heeft bepaald dat [appellant] de eerder aan hem toegekende voorschotten ten bedrage van € 3.060,00 dient terug te betalen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016
735.
BIJLAGE
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Wet op de huurtoeslag wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder woning verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt een huurtoeslag slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;
b. als op dat adres geen andere personen staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
Ingevolge het tweede lid kan, in afwijking van het eerste lid, een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, onder medebewoner verstaan de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, met dien verstande dat als medebewoner niet wordt aangemerkt:
1°. de partner van de belanghebbende,
2°. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3°. degene die tot het huishouden van de onder 2° bedoelde persoon behoort.