ECLI:NL:RVS:2016:2696

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
201606915/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom voor verwijdering bijgebouwen te Eersel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoeker] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2016. De rechtbank had een last onder dwangsom opgelegd voor de verwijdering van aangebouwde bijgebouwen aan de achterzijde van het hoofdgebouw op het perceel [locatie] te Eersel. [Verzoeker] heeft de voorzieningenrechter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en de last onder dwangsom te schorsen. De mondelinge uitspraak vond plaats op 6 oktober 2016.

De voorzieningenrechter, mr. C.J. Borman, heeft in zijn uitspraak de last onder dwangsom geschorst. Hij overwoog dat de dwangsom op dat moment nog niet volledig was verbeurd en dat [verzoeker] inmiddels een aanvraag om een omgevingsvergunning had ingediend. Dit deed vermoeden dat legalisering van de betrokken bouwwerken mogelijk was. Daarnaast werd opgemerkt dat er geen dringende overlast was voor [persoon] door de aanwezigheid van de bouwwerken, wat de onmiddellijke uitvoering van de last onder dwangsom niet rechtvaardigde.

De voorzieningenrechter heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker] tot een bedrag van € 992,00, en het griffierecht van € 251,00 aan [verzoeker] te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van lasten onder dwangsom en de mogelijkheid van legalisering van bouwwerken.

Uitspraak

201606915/2/A1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2016 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van: [verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 augustus 2016 in zaak nrs. 16/1719 en 16/1720 in het geding tussen: [verzoeker] en het college van burgemeester en wethouders van Eersel. Openbare zitting gehouden op 6 oktober 2016 om 10:45 uur. Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter griffier: mr. M.M. van Driel Verschenen:
[verzoeker], bijgestaan door mr. D.N. Lavain, advocaat te Beek;
Het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans, werkzaam bij de gemeente;
[persoon]. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 12 augustus 2016 van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen en de opgelegde last onder dwangsom om de aangebouwde bijgebouwen aan de achterzijde van het hoofdgebouw op het perceel [locatie] te Eersel te verwijderen en verwijderd te houden, te schorsen. De voorzieningenrechter
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 22 april 2016, kenmerk 16.06204, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 16 oktober 2015, kenmerk EER-2013-1078 / 15.18458;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Eersel tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Eersel aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt. Daartoe overweegt hij het volgende: - dat de dwangsom op dit moment nog niet volledig is verbeurd;
- dat [verzoeker] inmiddels een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend en niet valt uit te sluiten dat legalisering van de betrokken bouwwerken geheel of gedeeltelijk mogelijk is;
- dat niet is gebleken dat [persoon] zodanige overlast van de aanwezigheid van de bouwwerken ondervindt, dat deze overlast onverwijlde uitvoering van de last onder dwangsom vergt. w.g. Borman
voorzieningenrechter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. 414-776.