ECLI:NL:RVS:2016:2670
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ongewenstverklaring en inreisverbod van vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 februari 2016 het beroep van de vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk verklaarde. Dit besluit, genomen op 11 november 2015, hield in dat de staatssecretaris het verzoek van de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring had ingewilligd, maar tegelijkertijd een inreisverbod tegen hem had uitgevaardigd. De vreemdeling had eerder beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit van 5 oktober 2007, maar dit werd door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.B.J. Strooij, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 29 september 2016 geoordeeld dat het incidenteel hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op hoger beroep inzake een terugkeerbesluit of inreisverbod.
De Raad van State heeft vastgesteld dat de argumenten van de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De aangevoerde punten waren niet van zodanige aard dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moesten worden. Het hoger beroep van de vreemdeling is daarom kennelijk ongegrond verklaard. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 496,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.