ECLI:NL:RVS:2016:2668

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201600607/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake ongewenstverklaring vreemdeling

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was op 15 oktober 2007 door de staatssecretaris van Justitie ongewenst verklaard. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar gegrond werd verklaard en de ongewenstverklaring werd opgeheven, werd er een inreisverbod opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 17 juli 2014 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Eik, hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift eindigde op 14 augustus 2014, maar het hogerberoepschrift werd pas op 25 januari 2016 ontvangen. De gemachtigde van de vreemdeling stelde dat het hogerberoepschrift op 13 augustus 2014 per fax was verzonden, maar het onderzoek wees uit dat er geen faxberichten van dat nummer in de betreffende periode waren ontvangen. De Raad van State concludeerde dat het hogerberoepschrift pas op 22 januari 2016 was ingediend, wat een aanzienlijke termijnoverschrijding betekende.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 september 2016.

Uitspraak

201600607/1/V2.
Datum uitspraak: 29 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 17 juli 2014 in zaak nr. 13/11688 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie de vreemdeling ongewenst verklaard.
Bij besluit van 11 april 2013 heeft de staatssecretaris opnieuw op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar beslist, het bezwaar gegrond verklaard, de ongewenstverklaring opgeheven en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 17 juli 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Eik, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Desverzocht heeft de gemachtigde van de vreemdeling bij brief van 16 augustus 2016 een nadere reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
2. De aangevallen uitspraak is verzonden op 17 juli 2014, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 14 augustus 2014 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 25 januari 2016 door de Raad van State ontvangen. Het hogerberoepschrift is daarom niet tijdig ingediend.
2.1. Op 22 januari 2016 heeft de gemachtigde van de vreemdeling de Afdeling per post een hogerberoepschrift toegezonden, gedateerd 13 augustus 2014. De aanleiding daarvoor was een telefoongesprek dat de gemachtigde op die dag voerde met een medewerker van de directie Bestuursrechtspraak en waarin haar werd verteld dat dit hogerberoepschrift niet op 13 augustus 2014 bij de Afdeling was ontvangen. Zo al sprake is van een termijnoverschrijding, is die overschrijving verschoonbaar, aldus de gemachtigde van de vreemdeling. Zij voert daartoe aan dat het hogerberoepschrift al op 13 augustus 2014, binnen de daarvoor geldende termijn, is ingediend. Ter staving daarvan heeft zij een verzendoverzicht overgelegd, waaruit haars inziens niet alleen blijkt dat op 13 augustus 2014 per fax een hogerberoepschrift met bijlagen, bestaande uit 60 pagina's, aan de Raad van State is verzonden, maar dat dat faxbericht ook door de Raad van State is ontvangen.
2.2. Naar aanleiding van het op 25 januari 2016 ontvangen hogerberoepschrift heeft de Afdeling onderzoek laten verrichten naar alle tussen 1 augustus 2014 tot en met 27 augustus 2014 bij de Raad van State ontvangen faxberichten.
2.3. De uitkomst van het onderzoek is, dat in die periode geen faxberichten zijn ontvangen van het op het hogerberoepschrift vermelde faxnummer (020-3446201). Van andere faxnummers die - naar de Afdeling ambtshalve bekend is - door het kantoor van de gemachtigde van de vreemdeling worden gebruikt (020-3446202 en 020-3446203), zijn in die periode wel faxberichten ontvangen, doch geen daarvan betrof het hogerberoepschrift van 13 augustus 2014 in deze zaak. Verder heeft het onderzoek uitgewezen dat zich op die datum geen storing in de faxapparatuur van de Raad van State heeft voorgedaan. Aan het verzendoverzicht, waaruit volgens de gemachtigde zou blijken dat het faxbericht wel door de Raad van State is ontvangen, komt onder deze omstandigheden niet de betekenis toe die zij daaraan gehecht wil zien.
2.4. Gelet hierop neemt de Afdeling als vaststaand aan dat niet op of omstreeks 13 augustus 2014, maar pas op 22 januari 2016 namens de vreemdeling een hogerberoepschrift is ingediend. Door de gemachtigde van de vreemdeling, die in de gelegenheid is gesteld op het proces-verbaal van bevindingen te reageren, zijn geen feiten of omstandigheden gesteld om deze zeer ruime overschrijding van de termijn verschoonbaar te achten. Ook als in aanmerking wordt genomen dat de gemachtigde in januari 2016 terugkwam van zwangerschapsverlof, kan er niet aan worden voorbijgezien dat zij van augustus 2014 tot 22 januari 2016 heeft gewacht om te informeren naar de stand van zaken, terwijl zij al die tijd van de zijde van de Afdeling geen bericht had ontvangen dat het hogerberoepschrift was ontvangen.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Loon
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2016
284.