201604858/2/R4.
Datum uitspraak: 27 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Hengelo,
en
de raad van de gemeente Hengelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 september 2016, waar [verzoeker] en de raad, vertegenwoordigd door B. Scholten en M. Brummelhuis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestreden besluit betreft de vaststelling van een partiële herziening van het door de raad op 21 september 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied". De partiële herziening houdt in dat voor een aantal plandelen een gewijzigde regeling wordt vastgesteld.
3. [verzoeker] heeft een perceel aan de Deldenerdijk te Hengelo in eigendom. Blijkens de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied" is aan dit perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden" toegekend. Daarnaast is aan een deel van het perceel een bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder p, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor agrarische bedrijfsvoering met daaraan ondergeschikt ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" ook voor (veld)schuren;
4. Het thans bestreden besluit wijzigt artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder p, van de planregels. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder p, van de planregels van het bestemmingsplan "Veegplan Buitengebied" zijn de gronden van [verzoeker] bestemd voor agrarische bedrijfsvoering met daaraan ondergeschikt ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" uitsluitend voor (veld)schuren.
[verzoeker] kan zich niet met deze wijziging verenigen.
5. Wat betreft het betoog van de raad ter zitting dat het beroep van [verzoeker] niet steunt op een over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze, stelt de voorzieningenrechter vast dat het beroep betrekking heeft op een ambtshalve wijziging ten opzichte van het ontwerpplan. Het betoog faalt voorshands.
6. [verzoeker] voert aan dat hij op 30 maart 2016 een aanvraag heeft ingediend voor de bouw van een agrarische bedrijfswoning op zijn voormelde perceel. Volgens hem was de bouw van deze woning mogelijk op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" en wordt hem deze mogelijkheid ontnomen door de wijziging van artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder p, van de planregels. Daarbij voert hij aan dat dit een ambtshalve wijziging ten opzichte van het ontwerpplan betreft, die verder niet wordt gemotiveerd door de raad.
6.1. De raad heeft ter zitting uiteengezet dat het op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" reeds niet mogelijk was een agrarische bedrijfswoning op te richten. Daartoe heeft de raad gewezen op artikel 5, lid 5.2.1, aanhef en onder f, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied". Ingevolge dit artikelonderdeel mogen binnen deze bestemming gebouwen ten dienste van de bestemming "Agrarisch met waarden - Agrarische functie met natuur- en landschapswaarden" worden gebouwd met inachtneming van de regel dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" uitsluitend een (veld)schuur is toegestaan waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt. Het thans bestreden besluit wijzigt artikel 5, lid 5.2.1, onder f, van de planregels niet. Met de wijziging van artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder p, van de planregels heeft de raad beoogd de bestemmingsomschrijving op de bouwregels af te stemmen.
6.2. De voorzieningenrechter deelt het standpunt van de raad dat artikel 5, lid 5.2.1, onder f, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" al in de weg stond aan de bouw van een agrarische bedrijfswoning op gronden waaraan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur" is toegekend. Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen dient immers te worden getoetst aan de bouwregels en de bestemming en in dit geval is sprake van een specifieke bouwregel op grond waarvan de bouw van een agrarische bedrijfswoning reeds niet was toegestaan.
Hoewel de bestreden planregel een ambtshalve wijziging ten opzichte van het ontwerpplan betreft en deze wijziging eerst ter zitting is gemotiveerd, betekent dit voorshands niet dat de wijziging om deze reden uiteindelijk niet in stand zal kunnen blijven. De raad heeft immers alsnog ter zitting gemotiveerd waarom deze planregeling is opgenomen en deze motivering kan het besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter in zoverre dragen.
7. Nu de bouw van een agrarische bedrijfswoning reeds niet mogelijk was op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied", ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Boer
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2016
745.