ECLI:NL:RVS:2016:2657

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201606192/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit staatssecretaris inzake dwangsom voor gemeente Heerenveen met betrekking tot samenvoegen van grond en baggerspecie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 september 2016 uitspraak gedaan op een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen. Het college verzocht om een voorlopige voorziening in verband met een besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 22 juli 2016. Dit besluit hield in dat de gemeente Heerenveen onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,00 per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 75.000,00, gelast werd om zich te onthouden van het in strijd met artikel 15 van het Besluit bodemkwaliteit samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie zonder de vereiste erkenning.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 september 2016, waar zowel het college als de staatssecretaris vertegenwoordigd waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de last die aan de gemeente was opgelegd onvoldoende duidelijk was. Er was onduidelijkheid over de reikwijdte van de last en welke maatregelen het college moest nemen om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening van het college voor toewijzing in aanmerking kwam, mede omdat de locaties waar de overtredingen zouden hebben plaatsgevonden inmiddels waren opgeruimd en het college al maatregelen had genomen om de situatie te verbeteren.

De voorzieningenrechter schorste het besluit van de staatssecretaris tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar en gelastte dat de staatssecretaris het griffierecht aan het college vergoedt. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Uitspraak

201606192/1/A1.
Datum uitspraak: 26 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
het college
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2016, kenmerken 127796 en 127990, heeft de staatssecretaris de gemeente Heerenveen onder oplegging van een dwangsom van € 15.000,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 75.000,00, gelast om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van het in strijd met onder meer artikel 15 van het Besluit bodemkwaliteit samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie, zonder over de vereiste erkenning daartoe te beschikken.
Tegen dit besluit heeft het college bezwaar gemaakt. Het heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 september 2016, waar het college, vertegenwoordigd door H.L. Nijzing,
S. de Ruiter en M.N. de Vries, allen werkzaam bij de gemeente, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kerssemakers, vergezeld door ing. H.H. Bultena, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit kunnen Onze Ministers op aanvraag voor een werkzaamheid een erkenning verlenen aan een persoon of een instelling.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de beschikking ten minste de naam van de persoon of instelling, de werkzaamheid, de vestigingsplaats en, indien van toepassing, de naam van de natuurlijk persoon die werkzaam is voor de erkende persoon of instelling en die één van de bij regeling van Onze Ministers aangewezen handelingen uitvoert.
Ingevolge het derde lid wordt een erkenning voor onbepaalde tijd verleend.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, is het verboden een werkzaamheid uit te voeren zonder daartoe verleende erkenning.
Ingevolge het tweede lid kunnen de in artikel 9, tweede lid, bedoelde handelingen slechts worden uitgevoerd door een natuurlijke persoon die staat vermeld op de erkenning.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder r, van de Regeling bodemkwaliteit worden als werkzaamheden als bedoeld in het besluit aangewezen de werkzaamheden die behoren tot de volgende categorieën:
r. samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie in de zin van artikel 4.3.2;
Ingevolge artikel 4.3.2 is het samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie tot een partij die groter is dan 25m3, uitsluitend toegestaan indien deze:
a. in dezelfde bodemkwaliteitsklasse zijn ingedeeld, en
b. zijn gekeurd en samengevoegd overeenkomstig BRL 9335 of BRL 7500, door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning.
3. De last luidt als volgt: "Deze last houdt in dat de gemeente Heerenveen met onmiddellijke ingang herhaling van de overtreding van artikel 15 van het Besluit bodemkwaliteit dient te voorkomen door zich voortaan te onthouden van het uitvoeren van de aangewezen werkzaamheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder r, van de Regeling bodemkwaliteit, samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie in de zin van artikel 4.3.2 van de Regeling bodemkwaliteit, zonder over de vereiste erkenning te beschikken".
De staatssecretaris heeft aan het besluit inspecties ten grondslag gelegd die op 4 februari 2016 zijn uitgevoerd op de locaties nabij Mercurius, ongenummerd, Heerenveen (hierna: Mercurius), alsmede nabij rotonde Zestienroeden te Heerenveen (hierna: Zestienroeden). Dit betreft locaties die in gebruik zijn bij de gemeente, waar partijen grond die vrijkomen bij diverse werkzaamheden tijdelijk worden opgeslagen en daarna elders weer worden toegepast. Over de locatie Mercurius vermeldt het inspectierapport van 2 maart 2016 onder meer dat aldaar verschillende vrachten grond zijn samengevoegd met een grote hoeveelheid grond die er al langer ligt. Verder is geconstateerd dat geen hekwerken zijn geplaatst rondom de locatie, zodat deze voor een ieder toegankelijk is. In het rapport wordt er verder aan gerefereerd dat ook reeds eerder, in 2013 en 2014, verschillende partijen grond op deze locatie illegaal zijn samengevoegd. Ten aanzien van de locatie Zestienroeden vermeldt het rapport dat aldaar is geconstateerd dat diverse partijen grond liggen opgeslagen, maar dat niet is vastgesteld dat verschillende partijen zijn samengevoegd. Niettemin vormt het depot, alsmede de vrije toegang daartoe, volgens het rapport een risico dat verschillende partijen grond in strijd met de geldende regelgeving zullen worden samengevoegd.
4. Het verzoek is erop gericht dat het besluit van 22 juli 2016, met kenmerken 127796 en 127990, wordt geschorst. Het college heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de last niet duidelijk is, nu allereerst volgens hem niet duidelijk is wat precies onder "samenvoegen" in de zin van artikel 4.3.2 van de Regeling bodemkwaliteit moet worden verstaan. Volgens het college voert het die werkzaamheid niet uit, zodat geen overtreding van voormelde bepalingen aan de orde is. Het stelt verder dat ook de grondslag en de omvang van de last onduidelijk is. Voor zover de last moet worden geacht te zien op het hele grondgebied van de gemeente is deze veel te ruim omschreven, aldus het college. Bovendien is dan volgens het college oncontroleerbaar door wie mogelijke overtredingen worden gemaakt.
4.1. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter brengt het college terecht naar voren dat de last in het licht van de vereiste rechtszekerheid onvoldoende duidelijk is. Nu geen begunstigingstermijn aan de last onder dwangsom is verbonden, is sprake van spoedeisend belang van het college. Het is immers niet duidelijk welke maatregelen het college moet nemen om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen. De last is onduidelijk ten aanzien van de reikwijdte ervan. Niet duidelijk is immers of de last ziet op het gehele grondgebied van de gemeente, op de gecontroleerde locaties Mercurius en Zestienroeden, of slechts op de locatie Mercurius waar een overtreding is geconstateerd. Op de zitting is gesteld dat bedoeld is te bepalen dat de last ziet op het gehele grondgebied van de gemeente voor zover het gaat om gronden in eigendom of beheer van de gemeente. De bedoelde reikwijdte van de last is echter niet in het besluit neergelegd.
De last is voorts onduidelijk omdat niet duidelijk is, voor zover deze betrekking heeft op de locatie Mercurius, welke maatregelen getroffen moeten worden om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen. Dit klemt te meer nu tussen partijen onduidelijkheid bestaat over wat precies onder samenvoegen in de zin van artikel 4.3.2. van de Regeling bodemkwaliteit dient te worden verstaan.
5. Nu de last naar voorlopig oordeel onvoldoende duidelijk is wat betreft de vraag op welke gronden en op welke te nemen maatregelen deze precies ziet, en bij afweging van de betrokken belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening van het college voor toewijzing in aanmerking komt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting is gebleken dat de locatie Zestienroeden inmiddels is opgeruimd en dat de locatie Mercurius ter plaatse van waar eerder een overtreding door de inspecteur is geconstateerd, ook is opgeruimd. Verder wordt hierbij in aanmerking genomen dat ter zitting van de zijde van het college onweersproken is verklaard dat het college inmiddels de instructies ten aanzien van de grondstromen heeft gewijzigd en men in samenwerking met ingenieursbureau Tauw doende is om ter zake een protocol op te stellen.
6. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 22 juli 2016, kenmerken 127796 en 127990, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Bolleboom
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2016
641.