201600637/1/R4.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting van Pallandthuis, gevestigd te Den Haag,
2. [appellant sub 2], wonend te Den Haag,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Den Haag,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2015, kenmerk raadsbesluit 135, heeft de raad het bestemmingsplan "Belgisch Park" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de Stichting, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2016, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. J.W. Westenberg, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.H. Edemann, [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde`], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.I. Schouten en drs. M. Houtman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Willem de Zwijgerschool, vertegenwoordigd door ir. F.W. Schotte, mr. J. Buis en D. van Erkel, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan is conserverend van aard. Het voorziet onder meer in de bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht "Westbroekpark en Belgisch Park". Het plan heeft onder andere betrekking op de gronden van de Willem de Zwijgerschool aan de Gentsestraat 124 en op de gronden van het Van Pallandthuis aan de Brusselselaan 15.
De beroepen van de stichting en van [appellant sub 3] en anderen
Aanleiding
3. Het Van Pallandthuis wordt gebruikt door een scoutinggroep gericht op kinderen en jongeren met een beperking. De gronden van het Van Pallandthuis zijn gelegen in het rijksbeschermd stadsgezicht "Westbroekpark en Belgisch Park". [appellant sub 3] en anderen wonen in de buurt van het Van Pallandthuis. De stichting is eigenaar van het Van Pallandthuis.
[appellant sub 3] en anderen vrezen dat de bouwmogelijkheden voor het Van Pallandthuis waarin het plan voorziet het rijksbeschermd stadsgezicht "Westbroekpark en Belgisch Park" aantasten. Daarnaast komen zij op tegen de in hun ogen te ruime gebruiksmogelijkheden voor dit perceel.
De stichting vreest dat de gebruiksmogelijkheden van het Van Pallandthuis door het plan beperkt worden. Naast het gebruik voor scouting, waaronder ook het gebruik voor coaching en training van de staf en het gebruik voor zomer- en weekendkampen, wil de stichting het Van Pallandthuis gebruiken voor muziekonderwijs, een peuterspeelzaal, naschoolse opvang en bijeenkomsten voor pleegzorggroepen. Ook wil de stichting het Van Pallandthuis incidenteel verhuren, bijvoorbeeld voor verjaardagsfeesten. De stichting beschikt over een omgevingsvergunning voor nieuwbouw van het Van Pallandthuis.
Bebouwingsmogelijkheden
4. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het ter plaatse van de gronden van het Van Pallandthuis meer bebouwingsmogelijkheden toestaat dan het voorgaande bestemmingsplan. Dit terwijl het een conserverend plan is. Daartoe betogen [appellant sub 3] en anderen dat de vergunde nieuwbouw in strijd met artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften van het voorgaande bestemmingsplan het profiel van een kapverdieping overschrijdt en dat in de kap bovendien twee verdiepingsvloeren zijn aangebracht.
4.1. De raad betoogt dat de verleende omgevingsvergunning voor een gebouw met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale nokhoogte van 11 meter paste binnen het voorgaande plan. De raad stelt dat in dat plan geen maximale bouwhoogte was opgenomen, maar alleen een maximale goothoogte. Volgens de raad zijn in het onderhavige bestemmingsplan de bouwhoogtes opgenomen die op grond van de omgevingsvergunning zijn toegestaan. De raad betoogt dat dit een beperking van de bouwmogelijkheden inhoudt, omdat in het voorgaande plan geen maximale bouwhoogte was opgenomen. De gemeentelijke bouwverordening had daarom volgens de raad een aanvullende werking. Op grond van de bouwverordening was een maximale bouwhoogte van 26 meter toegestaan, aldus de raad.
4.2. Het bestemmingsplan kent aan de gronden van het perceel Brusselselaan 15 de bestemming "Maatschappelijk - Verenigingsleven" toe. Het plan maakt een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter mogelijk.
4.3. In het vorige bestemmingsplan "Belgisch Park" dat is vastgesteld op 13 april 1981 en gedeeltelijk goedgekeurd op 8 februari 1983 was aan de gronden de bestemming "Bijzondere doeleinden - jeugdwerk" toegekend, met een maximum bebouwingspercentage van 30 en een maximale goothoogte van 3 meter.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften van dat bestemmingsplan mochten de in het plan toegelaten maximale goothoogte en het maximaal aantal bouwlagen overschreden worden ten behoeve van de bouw van één extra bouwlaag, mits deze bouwlaag het profiel van een kapverdieping, welke ter plaatse gebouwd kan worden niet overschrijdt.
Ingevolge artikel 24 waren de gronden, welke blijkens de kaart zijn aangewezen als "Bijzondere doeleinden - Jeugdwerk", bestemd voor bebouwing ten behoeve van het jeugdwerk, zoals een clubhuis, met daarbij behorende voorzieningen, tuin en erf, met dien verstande, dat:
a. van de gronden niet meer dan 30 procent mocht worden bebouwd;
b. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mocht bedragen.
4.4. Ingevolge artikel 2.5.24 van de Bouwverordening mag de hoogte van een bouwwerk niet meer bedragen dan 26 meter, tenzij het bouwwerk buiten de bebouwde kom is gelegen, in welk geval de hoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen.
4.5. De Afdeling stelt vast dat de Stichting beschikt over een omgevingsvergunning van 11 juni 2013 voor de bouw van een bouwwerk met een nokhoogte van 10,5 meter op het perceel Brusselselaan 15. Tegen deze omgevingsvergunning zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze onherroepelijk is. De Afdeling overweegt dat evengoed als een bestaand bouwwerk in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als zodanig dient te worden bestemd, ook een bouwwerk dat weliswaar nog niet is opgericht, maar wel onherroepelijk is vergund, in het plan als zodanig dient te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen naar voren hebben gebracht met betrekking tot artikel 3, tweede lid, van het voorgaande bestemmingsplan bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat een bestemming overeenkomstig de verleende vergunning niet langer in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.
Het betoog faalt.
Gebruiksmogelijkheden
5. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat het plan ter plaatse van de gronden van het Van Pallandthuis meer gebruiksmogelijkheden toestaat dan de mogelijkheden, die op grond van het voorgaande bestemmingsplan waren toegestaan. Daartoe wijzen [appellant sub 3] en anderen erop dat de gronden met de nieuwe bestemming door verenigingen van uiteenlopende aard gebruikt kunnen worden, ook door bijvoorbeeld motorclubs. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat dit gebruik het rijksbeschermde karakter van de Scheveningse Bosjes aantast.
5.1. De raad heeft aan de gronden niet de bestemming "Maatschappelijk - Scouting" willen toekennen, omdat de raad meer dan alleen scouting mogelijk heeft willen maken, zoals bijvoorbeeld het geven van muziekles.
5.2. Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk - Verenigingsleven" aangewezen gronden bestemd voor verenigingsleven, één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
5.3. De Afdeling overweegt dat het begrip ‘verenigingsleven’ in de planregels niet is omschreven. Gelet hierop houdt het plan in zoverre geen beperking in. Het plan maakt derhalve allerlei activiteiten mogelijk zolang deze in verenigingsverband plaatsvinden; ook andere activiteiten dan scouting of muziekles. Anders dan het voorgaande plan maakt het onderhavige plan ook niet slechts activiteiten voor de jeugd mogelijk. Ter zitting heeft de raad verklaard dat het niet de bedoeling is om iedere activiteit van welke aard dan ook, mits in verenigingsverband, op de gronden toe te staan. De raad heeft voorts verklaard dat misschien een nadere specificatie van wat is toegestaan kan worden bedacht. Nu de raad zich in zoverre ter zitting op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het betoog slaagt.
6. De stichting voert aan dat het plan de gebruiksmogelijkheden van het Van Pallandthuis juist beperkt. De stichting betoogt dat het bestaande gebruik legaal was en tegen dit gebruik geen bezwaren bestonden. De activiteiten waarin het plan niet voorziet vielen onder het begrip jeugdwerk uit het vorige plan, welk begrip ruimer werd gedefinieerd en begrepen dan de raad thans voorstaat. De stichting stelt dat voor het gebruik als peuterspeelzaal bovendien een vergunning was verstrekt.
De stichting voert voorts aan dat niet verzekerd is dat het met het plan beoogde gebruik binnen de planperiode wordt gerealiseerd, nu zij het bestaande gebruik met een beroep op de overgangsbepalingen immers kan voortzetten. De raad had daarom volgens haar moeten beoordelen of een uitsterfregeling had moeten worden opgenomen.
De stichting wijst er ten slotte op dat de raad een motie heeft aangenomen waarin het college wordt verzocht om de stichting welwillend ten dienst te zijn in het verkrijgen van een omgevingsvergunning om de bestaande activiteiten voort te zetten.
6.1. De raad stelt dat de term "jeugdwerk" is vervangen door de term "Verenigingsleven", omdat de term "jeugdwerk" niet voorkomt in de Standaard Vergelijkebare Bestemmingplannen 2012. Volgens de raad passen de functies scouting, training en coaching van de stafleden en muziekles binnen de term "Verenigingsleven". Dit geldt volgens de raad echter niet voor de functies kinderopvang en peuterspeelzaal en voor het verhuren van ruimten ten behoeve van feesten. Daartoe stelt de raad dat in het voorgaande bestemmingsplan onderscheid werd gemaakt tussen verschillende bestemmingen "Bijzondere doeleinden", net zoals in het onderhavige bestemmingsplan onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende bestemmingen "Maatschappelijk". In het voorgaande bestemmingsplan was naast de ter plaatse van het Van Pallandthuis geldende bestemming "Bijzondere doeleinden - jeugdwerk", onder meer de bestemming "Bijzondere doeleinden -school en welzijnsvoorzieningen" opgenomen. Volgens de raad passen activiteiten als peuterspeelzaal en bijeenkomsten voor pleegzorggroepen in deze laatste bestemming. Daartoe wijst de raad erop dat onder welzijnsvoorzieningen voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn, kunst en sociaal-cultureel werk worden begrepen. Deze bestemming gold niet ter plaatse van het Van Pallandthuis. Een peuterspeelzaal viel volgens de raad dan ook niet onder jeugdwerk.
Ten aanzien van de voor gebruik als peuterspeelzaal verleende gebruiksvergunning geeft de raad aan dat deze niet aan het bestemmingsplan wordt getoetst.
6.2. Ingevolge artikel 34, lid 34.2, van de planregels mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge lid 34.4 is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
6.3. Ingevolge artikel 24 van de planvoorschriften van het vorige bestemmingsplan waren de gronden, welke blijkens de kaart zijn aangewezen als "Bijzondere doeleinden - jeugdwerk", bestemd voor bebouwing ten behoeve van het jeugdwerk, zoals een clubhuis, met daarbij behorende voorzieningen, tuin en erf.
6.4. Ten aanzien van het betoog van de stichting dat het bestemmingsplan de gebruiksmogelijkheden van het Van Pallandthuis beperkt, overweegt de Afdeling als volgt. Het voorgaande bestemmingsplan kende naast de bestemming "Bijzondere doeleinden - jeugdwerk" onder meer de bestemming "Bijzondere doeleinden - school en welzijnsvoorzieningen". De gronden met deze bestemming waren bestemd voor bebouwing ten behoeve van het onderwijs en/of bebouwing ten behoeve van welzijnsvoorzieningen. Onder welzijnsvoorzieningen werden voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn en sociaal-cultureel werk begrepen. Naar het oordeel van de Afdeling was ter plaatse van deze bestemming bebouwing ten behoeve van een peuterspeelzaal of naschoolse opvang mogelijk. Gelet op deze plansystematiek moet worden geoordeeld dat gebruik ten behoeve van een peuterspeelzaal en voor naschoolse opvang op gronden met de bestemming "Bijzondere doeleinden - jeugdwerk" niet mogelijk was. Gebruik van de gronden van het Van Pallandthuis voor een peuterspeelzaal was derhalve planologisch niet toegestaan. In zoverre heeft de raad met de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk - Verenigingsleven" de gebruiksmogelijkheden van de gronden van het Van Pallandthuis niet beperkt ten opzichte van de gebruiksmogelijkheden op grond van het bestemmingsplan "Belgisch Park" uit 1981. Dit neemt niet weg dat de raad bij de toekenning van een bestemming alle betrokken belangen dient af te wegen. De Afdeling stelt vast dat de toenmalige huurster van de stichting beschikte over een vergunning voor het gebruik van het pand als peuterspeelzaal. De raad heeft niet handhavend opgetreden tegen dit gebruik dat volgens de raad in strijd was met het vorige bestemmingsplan. De stelling van de stichting dat het gebruik van het gebouw als peuterspeelzaal niet tot overlast leidde heeft de raad niet weersproken. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd dat het gebruik van het Van Pallandthuis als peuterspeelzaal niet kan worden toegestaan. Naar het oordeel van de Afdeling kan de door de raad aangenomen motie waarin het college wordt verzocht om de Stichting Van Pallandthuis welwillend van dienst te zijn bij het verkrijgen van een omgevingsvergunning om de bestaande activiteiten voort te zetten daaraan niet afdoen, nu de raad tevens heeft besloten het onderhavige plan vast te stellen.
Het betoog slaagt.
7. [appellant sub 3] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 3] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2]
8. [appellant sub 2] woont nabij de Willem de Zwijgerschool. Hij vreest dat de uitbreiding van de bouw- en gebruiksmogelijkheden waarin het bestemmingsplan volgens hem voorziet, leidt tot aantasting van zijn woongenot.
9. [appellant sub 2] vreest dat met de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk - Onderwijs" aan de gronden van de Willem de Zwijgerschool niet is uitgesloten dat de school zich ontwikkelt van een Brede Buurtschool naar een Integraal Kind Centrum. In het besluit op het bezwaar tegen de aan de school verleende omgevingsvergunning is echter toegezegd dat het bestemmingsplan niet zal voorzien in de vestiging van een Integraal Kind Centrum.
9.1. De raad stelt dat de bestemming "Maatschappelijk - Onderwijs" de functies onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang en peuterspeelzaal mogelijk maakt. Volgens de raad vindt thans al buitenschoolse opvang plaats. De raad betoogt dat dit op grond van artikel 45, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs verplicht is. Het is niet toegestaan dat buiten schooltijd andere functies op het gebied van sport, cultuur, jeugdwerk en welzijn plaatsvinden die niet zijn gelieerd aan de hoofdfuncties, aldus de raad.
9.2. In het bestemmingsplan "Belgisch Park" uit 1981 was aan de gronden de bestemmingen "Bijzondere doeleinden - Scholen" en "Bijzondere doeleinden - School- en welzijnsvoorzieningen" toegekend.
Voor de bestemming "Bijzondere Doeleinden - Scholen (BD-S)" is in artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften bepaald dat de gronden, welke blijkens de kaart als zodanig zijn aangewezen, bestemd zijn voor bebouwing ten behoeve van het onderwijs met daarbij behorende voorzieningen, dienstwoningen, tuinen en erven, met dien verstande, dat:
a. indien op de kaart een bebouwingspercentage staat aangegeven, van de gronden niet meer dan het op de kaart aangegeven percentage mag worden bebouwd;
b. indien op de kaart een bouwstrook staat aangegeven, gebouwen zich binnen de bouwstrook moeten bevinden;
c. indien op de kaart een bebouwingsvlak staat aangeven, gebouwen zich binnen het bebouwingsvlak moeten bevinden;
d. de goothoogte van gebouwen, behoudens het bepaalde onder f, niet meer mag bedragen dan op de kaart staat aangegeven;
Voor de bestemming "Bijzondere Doeleinden - School en welzijnsvoorzieningen (BD-SIC)" is in artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften bepaald dat de gronden, welke blijkens de kaart als zodanig zijn aangewezen, bestemd zijn voor bebouwing ten behoeve van het onderwijs en/of bebouwing ten behoeve van welzijnsvoorzieningen, met daarbij behorende voorzieningen, een dienstwoning, tuinen en erven, met dien verstande dat:
a. van de gronden niet meer dan 40% mag worden bebouwd;
b. de gebouwen zich moeten bevinden binnen het bebouwingsvlak, dat op de kaart staat aangegeven;
c. de goothoogte van gebouwen, behoudens het bepaalde onder d, niet meer mag bedragen dan op de kaart staat aangegeven.
Volgens de plankaart is ter plaatse een bebouwingspercentage van 45 en een goothoogte van 9 meter toegestaan.
9.3. Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels van het voorliggende bestemmingsplan zijn de voor "Maatschappelijk - Onderwijs" aangewezen gronden bestemd voor:
a. jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang;
b. peuterspeelzalen:
c. onderwijs
en ter plaatse van de functieaanduiding:
d. "nutsvoorziening" (nv) tevens voor een nutsvoorziening;
e. "welzijnsinstelling" (wei) tevens voor een welzijnsinstelling.
Ingevolge lid 15.2.1 gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd:
b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven.
Volgens de verbeelding is ter plaatse deels een goot- en bouwhoogte van 8 onderscheidenlijk 10 meter toegestaan en deels een goot- en bouwhoogte van 8 onderscheidenlijk 12 meter.
9.4. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 2] aldus dat [appellant sub 2] zich ertegen keert dat ter plaatse van de Willem de Zwijgerschool andere functies mogelijk worden gemaakt dan op grond van het voorgaande bestemmingsplan mogelijk waren. Zoals de Afdeling onder 6.4 heeft overwogen, werden onder welzijnsvoorzieningen in het voorgaande bestemmingsplan voorzieningen op het gebied van maatschappelijk welzijn en sociaal-cultureel werk begrepen, zodat naar het oordeel van de Afdeling ter plaatse van deze bestemming bebouwing ten behoeve van een peuterspeelzaal of naschoolse opvang mogelijk was. De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan niet voorziet in andere functies dan op grond van het voorgaande bestemmingsplan waren toegestaan. Evenmin voorziet het bestemmingsplan in andere functies dan die thans al plaatsvinden op de gronden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Maatschappelijk - Onderwijs" heeft kunnen toekennen aan de gronden van de Willem de Zwijgerschool.
Het betoog faalt.
10. [appellant sub 2] voert aan dat het plan voorziet in uitbreiding van de bouwmogelijkheden. Volgens hem zijn de gevolgen van het plan, zoals een toename van de verkeersbewegingen, geluidoverlast en vermindering van bezonning niet onderzocht.
10.1. De raad stelt dat de uitbreiding van de bouwmogelijkheden waarin het bestemmingsplan voorziet voor een deel uitbreidingen betreffen waarvoor een vergunning is verleend en die reeds zijn gerealiseerd en voor een deel een uitbreiding waarvoor een vergunning is verleend. De effecten van de uitbreidingen zijn onderzocht bij de verlening van de omgevingsvergunningen, aldus de raad.
10.2. De Afdeling overweegt dat het plan weliswaar voorziet in uitbreiding van de bouwmogelijkheden, maar dat voor deze uitbreidingen al vergunningen zijn verleend. De vergunning voor een groot deel van de uitbreiding is al onherroepelijk. Voor zover de vergunning voor een deel van de uitbreiding niet onherroepelijk is, overweegt de Afdeling dat een niet onherroepelijke omgevingsvergunning een zwaarwegend belang vormt dat de raad moet betrekken bij de besluitvorming. De Afdeling verwijst hierbij naar rechtsoverweging 7.3 van haar uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2641. Het college heeft op 4 juni 2015 een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van het schoolgebouw. Daarbij heeft het college de gevolgen daarvan onderzocht en een afweging gemaakt van de betrokken belangen. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op deze onderzoeken heeft kunnen baseren. De raad heeft nu geen andere afweging gemaakt dan het college. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten gevolge van het deel van de uitbreiding waarop de omgevingsvergunning van 4 juni 2015 betrekking heeft, schaduwhinder zal ondervinden, nu dit deel van de uitbreiding op de binnenplaats van de school zal worden gerealiseerd. Het betoog faalt.
11. [appellant sub 2] voert voorts aan dat aan de gronden van de aanwezige groenstrook ten onrechte de bestemming "Maatschappelijk - Onderwijs" is toegekend. Volgens hem is een groene inrichting van deze gronden onvoldoende geborgd. Aan de gronden moet opnieuw de bestemming "Groen" worden toegekend.
11.1. Ter zitting is vast komen te staan dat aan deze gronden in het voorgaande plan niet de bestemming "Groen" was toegekend en dat deze gronden al lang in gebruik zijn als schoolplein. Van de zijde van de Willem de Zwijgerschool is erop gewezen dat op het achterplein speelmogelijkheden en extra groen aanwezig zijn en dat de school de op het schoolplein aanwezige bomen wil behouden.
11.2. De Afdeling stelt vast dat ter zitting is gebleken dat deze beroepsgrond betrekking heeft op het feitelijk aanwezige groen aan de Veurnsestraat, tegenover de woning van [appellant sub 2]. De Afdeling stelt vast dat het voorgaande bestemmingsplan voor deze gronden niet voorzag in de bestemming "Groenvoorzieningen". In het voorliggende bestemmingsplan is aan deze gronden de bestemming de bestemming "Maatschappelijk - Onderwijs" toegekend. De raad heeft geen aanleiding gezien in het plan te borgen dat het aanwezige groen behouden blijft. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Maatschappelijk - Onderwijs" heeft kunnen toekennen aan deze gronden.
Het betoog faalt.
12. De beroepen van de stichting en [appellant sub 3] en anderen zijn gegrond. Het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 26 november 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Belgisch Park" dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd voor zover het de gronden van het Van Pallandthuis betreft. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
13. De raad dient ten aanzien van de stichting op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de stichting Stichting van Pallandthuis en [appellant sub 3] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Den Haag van 26 november 2015, kenmerk raadsbesluit 135, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Belgisch Park" voor zover het de gronden van het Van Pallandthuis betreft;
III. draagt de raad van de gemeente Den Haag op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Den Haag tot vergoeding van bij de stichting Stichting Van Pallandthuis in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 527,30 (zegge: vijfhonderdzevenentwintig euro en dertig cent), waarvan € 496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Den Haag aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor de stichting Stichting van Pallandthuis en € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 3] en anderen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
433.