201600075/2/A1.
Datum uitspraak: 27 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2015 in zaak nr. 15/4801 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van vier esdoorns, staande in de gemeenschappelijke tuin van een appartementengebouw op het perceel [locatie] te Den Haag (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 mei 2015 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2015 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingesteld beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 januari 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks en G. van der Hut, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 14 november 2014 heeft [belanghebbende], als bestuurslid van de Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE) van de [locatie], een aanvraag ingediend voor het kappen van vier esdoorns in de gemeenschappelijke tuin van het perceel.
De vier esdoorns zijn circa 20 m hoog en hebben een stamomtrek van 1,45 tot 1,85 m. De bomen staan op de grens tussen de tuin en het daaraan grenzende parkeerterrein, dat in eigendom is van het [bedrijf]. [persoon] heeft aan de VvE kenbaar gemaakt overlast te ondervinden van de bomen, wegens de roetdauwschimmel die op de auto’s valt en daardoor het parkeren onmogelijk maakt. Verder is door [belanghebbende] in de aanvraag vermeld dat de roetdauwschimmel de tegels en het tuinmeubilair van de bewoners vies maakt en moeilijk is schoon te maken. Verder nemen de bomen voor de bewoners aan de tuinzijde veel licht weg. De worteldruk werkt de tegels bovendien omhoog en werkt in op de betonschutting. Ook zouden de wortels een gevaar vormen voor de riolering.
3. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe het besluit van het college tot verlening van omgevingsvergunning voor het kappen van de esdoorns op het perceel te schorsen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering, nu daaruit niet blijkt of is getoetst aan de weigeringsgronden uit artikel 2:88, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: de Apv). Het college heeft uitsluitend vermeld dat de bomen geen bijzondere natuurwaarde hebben, maar uit de stukken blijkt niet waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.1. Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de Apv is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen zonder ontheffing, van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve en milieuwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.
3.2. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is aan het besluit tot verlening van omgevingsvergunning een advies van de groenbeheerder van 16 december 2014 ten grondslag gelegd. De conclusie van dit advies is gevoegd als bijlage bij het besluit van 6 januari 2015. De daaraan ten grondslag liggende beoordeling van de groenbeheerder, neergelegd in het "belangenafwegingsformulier kapaanvraag Den Haag", bevond zich echter niet bij de gedingstukken. Namens de voorzieningenrechter is dit stuk bij het college opgevraagd en ter zitting aan [verzoeker] uitgereikt. Dit stuk bevat onder meer een nadere uitwerking van de waarden van de bomen, aspecten van overlast, compensatie en een weergave van de belangenafweging van de groenbeheerder. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het recentelijk heeft besloten om, anders dan voorheen, het belangenafwegingsformulier te voegen bij een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor kappen. [verzoeker] heeft ter zitting gesteld dat pas door dit stuk inzichtelijk is geworden waarop het college het besluit van 6 januari 2015 heeft gebaseerd, zodat hij daarop een nadere reactie wenst te geven en mogelijk een tegenadvies zal uitbrengen.
3.3. De voorzieningenrechter ziet gelet op de vorenstaande feiten en bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om de besluiten van het college van 6 januari 2015 en van 22 mei 2015 te schorsen, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de aanwezigheid van de bomen direct gevaar oplevert, bijvoorbeeld door afbrekende takken, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat met het eventuele kappen van de bomen niet kan worden gewacht tot na het broedseizoen dat loopt van 15 maart tot 15 juli. Zoals het college ter zitting heeft bevestigd, heeft het risico van vallende takken geen rol gespeeld bij het nemen van het besluit op bezwaar.
4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van den Haag van 6 januari 2015, kenmerk 201419092/5516165, en van 22 mei 2015, kenmerk B.2.15.0403.001;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van den Berg
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016
651.