201506282/1/A1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], [gemeente],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 augustus 2015 in zaak nr. 15/316 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij])
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2014 heeft het college aan [appellante] omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van een woning in twee woningen op het perceel [locatie] te Groningen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 december 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 9 december 2014 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaak nr. 201506281/1/A1, behandeld op 6 juni 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, en [wederpartij A], bijgestaan door mr. R. Lagerweij, zijn verschenen. Daarna zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. [wederpartij] woont dichtbij het perceel. Hij vreest dat de beoogde woningsplitsing de kwaliteit van zijn leefomgeving zal aantasten.
2. [appellante] heeft op 4 maart 2014 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het splitsen van een woning op het perceel (hierna: het bouwplan). Op dat moment was het bestemmingsplan "Korrewegwijk - De Hoogte 2009" van kracht. Voor het gebied waarbinnen het perceel ligt was op 19 juni 2013 een ontwerp van het bestemmingsplan "Woningsplitsing" ter inzage gelegd. Dat ontwerp is vastgesteld op 23 april 2014, derhalve na het indienen van de aanvraag maar voor het primaire besluit van 29 april 2014.
Op 4 juni 2014 is het bestemmingsplan "Woningsplitsing" in werking getreden. Vervolgens heeft het college op 9 december 2014 het besluit op bezwaar genomen.
3. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat het bouwplan moet worden getoetst aan het ten tijde van het indienen van de aanvraag geldende bestemmingsplan "Korrewegwijk - De Hoogte 2009". Het college heeft daartoe overwogen dat op dat moment geen grond bestond om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren en er ook geen verplichting bestond om het nemen van een besluit op de aanvraag aan te houden. Volgens het college zou het in strijd zijn geweest met het rechtszekerheidsbeginsel om het bouwplan ten tijde van het besluit op bezwaar alsnog te toetsen aan het inmiddels in werking getreden bestemmingsplan "Woningsplitsing" waarmee het bouwplan in strijd is.
Vervolgens heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het bouwplan ten onrechte niet is getoetst aan het ten tijde van het besluit op bezwaar geldende bestemmingsplan "Woningsplitsing".
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan moet worden getoetst aan het ten tijde van het indienen van de aanvraag geldende bestemmingsplan "Korrewegwijk - De Hoogte 2009" en niet aan het ten tijde van het besluit op bezwaar geldende bestemmingsplan "Woningsplitsing". Hij voert daartoe aan dat ten tijde van het indienen van de aanvraag geen verplichting gold voor het college om het nemen van een besluit op de aanvraag aan te houden. Aldus had het college volgens [appellante] het bouwplan dienen te toetsen aan het toentertijd geldende bestemmingsplan "Korrewegwijk - De Hoogte 2009" en dient er een uitzondering te worden gemaakt op de regel dat een bouwplan moet worden getoetst aan het bestemmingsplan dat geldt ten tijde van een besluit op bezwaar.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 november 2015; ECLI:NL:RVS:2015:3421) wordt bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag een bouwaanvraag worden getoetst aan het ten tijde van de indiening ervan nog wel, maar ten tijde van het besluit op de aanvraag dan wel het besluit op een daartegen ingediend bezwaar niet meer geldend bestemmingsplan, doch slechts indien ten tijde van de indiening van de aanvraag het bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was voor een bestemmingsplan, dan wel een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was. Deze situatie doet zich in dit geval evenwel niet voor. Ten tijde van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning had voor het gebied waarbinnen het perceel ligt immers een ontwerp van het bestemmingsplan "Woningsplitsing" ter inzage gelegen waarmee het bouwplan in strijd was.
[appellante] had ten tijde van het doen van de aanvraag van deze strijdigheid op de hoogte kunnen zijn. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel kan daarom niet leiden tot het oordeel dat een uitzondering moet worden gemaakt op de regel dat bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht moet worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt.
Gelet daarop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwplan ten tijde van het besluit op bezwaar had moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan "Woningsplitsing". Het antwoord op de vraag of voor het college ten tijde van het indienen van de aanvraag een verplichting gold om het nemen van een besluit op de aanvraag aan te houden, is niet relevant. Het betoog van [appellante] faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
543.