ECLI:NL:RVS:2016:2632

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201602599/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en bouwmogelijkheden in Altweerterheide

Op 5 oktober 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan voor de bouw van een woning aan de [locatie 1] te Altweerterheide. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Weert, dat op 24 februari 2016 het bestemmingsplan heeft vastgesteld. De appellanten vrezen dat de bouw van de woning hun privacy aantast en hun uitzicht en lichtinval belemmert. Ze stellen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bestaande leegstand in de gemeente en dat de behoefte aan de woning niet goed is onderbouwd.

De Raad van State overweegt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De raad heeft in zijn besluit rekening gehouden met de overeenkomst die met [partij] is gesloten, maar ook met ruimtelijke overwegingen. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De appellanten hebben niet aangetoond dat de raad ten onrechte de behoefte aan de woning heeft vastgesteld, en de Afdeling oordeelt dat de privacy en het woon- en leefklimaat van de appellanten niet zodanig worden aangetast dat dit een doorslaggevend belang moet zijn. De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de rol van de gemeenteraad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de afweging van belangen die daarbij komt kijken. De Afdeling bevestigt dat de raad niet alleen rekening hoeft te houden met niet-ruimtelijke argumenten, maar dat deze ook een rol kunnen spelen in de besluitvorming. De uitspraak biedt inzicht in de juridische kaders rondom bestemmingsplannen en de toetsing daarvan door de Raad van State.

Uitspraak

201602599/1/R1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Altweerterheide, gemeente Weert,
2. [appellant sub 2], wonend te Altweerterheide, gemeente Weert,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Weert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2016, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden bijgestaan door mr. S. Essakkili, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.A.P.J. Hecker en ing. M.W. Arts, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [partij], bijgestaan door [gemachtigde].
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de bouw van een woning aan de [locatie 1] te Altweerterheide.
Het geschil
3. In 2005 is tussen [partij] en de gemeente een overeenkomst gesloten die zag op de bouw van twee woningen aan de Herenvennenweg te Altweerterheide. Voor de bouw van deze woningen zijn in 2008 omgevingsvergunningen verleend. Eén van de twee woningen is gerealiseerd. De tweede woning is niet gebouwd. De vergunning hiervoor is in 2009 ingetrokken. [partij] wenst nu ook de tweede woning te realiseren en heeft de raad verzocht om dit planologisch mogelijk te maken. Hiertoe is in het plan ter plaatse van de [locatie 1] een bouwvlak opgenomen en is de contour van de aanduiding "bijgebouwen" gewijzigd. De woning is gesitueerd naast de reeds bestaande woning aan de
[locatie 2] en achter de woningen die zijn gelegen aan de [locatie 3] en […]. Het plan maakt daarnaast de realisering van bijgebouwen mogelijk achter de woning aan de [locatie 4]. [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel [locatie 4] en woont in de woning die op dit perceel aanwezig is. [appellant sub 2] is eigenaar van het perceel [locatie 5] en woont in de woning die op dit perceel aanwezig is. Zij vrezen dat zij door de bouw van de woning worden aangetast in hun privacy en dat hun uitzicht en lichtinval worden belemmerd. Voorts stellen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de behoefte aan de woning door de raad slechts aan de hand van de overeenkomst is gemotiveerd en dat in dit verband geen aandacht is besteed aan de bestaande leegstand in de gemeente. Ten slotte betwijfelt [appellant sub 2] of de afvoer van hemelwater afdoende is geregeld, nu de raad hierover geen regeling in het plan heeft getroffen en slechts verwijst naar de procedure voor de omgevingsvergunning.
4. De wettelijke bepalingen en planregels die in de uitspraak worden genoemd, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De beroepen
Overeenkomst tussen de gemeente en [partij]
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de vaststelling van het plan door de raad ten onrechte slechts is ingegeven door de omstandigheid dat tussen de gemeente en [partij] een overeenkomst is gesloten. Zij voeren in dit verband aan dat relatief kort geleden - op 26 juni 2013 - het bestemmingsplan "Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy" door de raad is vastgesteld, waarin op het perceel [locatie 1] niet in een woning werd voorzien. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de raad de bouw van een woning op het perceel toen kennelijk niet wenselijk achtte. Nu de woning in dit plan wel mogelijk wordt gemaakt, is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] sprake van gelegenheidsplanologie als gevolg van de overeenkomst.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst tussen [partij] en de gemeente bij de vaststelling van het plan weliswaar een rol heeft gespeeld, maar dat dit niet wegneemt dat aan het plan ook ruimtelijke overwegingen ten grondslag liggen. In de plantoelichting zijn volgens de raad de relevante wettelijke en beleidskaders en de toets daaraan uiteengezet.
5.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging dient te maken van alle belangen die bij dat besluit zijn betrokken. De raad heeft de omstandigheid dat met [partij] een overeenkomst is gesloten daarom terecht als relevant belang bij de besluitvorming betrokken.
Voorts overweegt de Afdeling dat artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) met zich brengt dat de raad aan de vaststelling van een bestemmingsplan ruimtelijke overwegingen ten grondslag moet leggen. In de plantoelichting en in het verweerschrift wordt door de raad ingegaan op de ruimtelijke overwegingen die hem ertoe hebben gebracht om de bouw van een woning aan de [locatie 1] toe te staan. Zo wordt verwezen naar regionale en gemeentelijke beleidsstukken en is aandacht besteed aan de inpassing van de woning in de omgeving. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte slechts de overeenkomst aan de vaststelling van het plan ten grondslag zou hebben gelegd.
De omstandigheid dat niet-ruimtelijke argumenten mede een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van het plan - of daartoe zelfs de aanleiding zijn geweest - leidt niet tot een ander oordeel, nu artikel 3.1 van de Wro hieraan niet in de weg staat. De omstandigheid dat het -relatief recente - voorheen geldende plan niet in een woning aan de [locatie 1] voorzag, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het staat de raad vrij om voor deze locatie een nieuwe bestemming vast te stellen, met gebruikmaking van de hem toekomende beleidsvrijheid en na afweging van alle betrokken belangen. Ter zitting heeft de raad in dit verband nader toegelicht dat het niet-opnemen van een bouwmogelijkheid voor een woning aan de [locatie 1] te Altweerterheide in het bestemmingsplan "Altweerterheide, Stramproy, Swartboek en Tungelroy", geen gevolg is geweest van de omstandigheid dat de raad deze bouwmogelijkheid niet wenselijk zou achten. Volgens de raad was de reden voor het ontbreken van een bouwmogelijkheid in dat bestemmingsplan, dat destijds - anders dan nu het geval is - door [partij] geen concreet en voldoende onderbouwd bouwplan was overgelegd, zodat geen zicht bestond op realisering van de woning binnen de planperiode.
Het betoog faalt.
Behoefte
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat aan de woning waarin het plan voorziet geen behoefte bestaat, althans dat deze behoefte door de raad onvoldoende is onderzocht. Zij voeren hiertoe aan dat de realisering van de woning volgens de plantoelichting past binnen de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg, maar dat - ingevolge de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2012, ECLI:NL:RVS:2011:BU9448 - daarmee op zichzelf nog niet aannemelijk is gemaakt dat daadwerkelijk behoefte aan de woning bestaat. [appellant sub 1] stelt tevens dat niet voor de hand ligt dat aan de woning behoefte bestaat, nu in Altweerterheide ongeveer vijftien woningen in verschillende prijsklassen te koop staan.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de behoefte aan de woning waarin het plan voorziet voldoende is aangetoond. Hij verwijst hiertoe naar de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg en naar de Structuurvisie Weert 2025. Uit deze beide documenten blijkt dat zowel het regionaal als het gemeentelijk beleid is gericht op het terugdringen van de planvoorraad, maar dat dit niet betekent dat voor de realisering van nieuwe woningen in de gemeente in het geheel geen ruimte meer is. Verder geeft de raad te kennen dat zich voor het huis reeds gegadigden hebben aangediend, waarmee de behoefte aan de woning is aangetoond.
6.2. Uit de plantoelichting volgt dat het beleid van de regio en van de raad er weliswaar op is gericht om de planvoorraad voor woningen af te bouwen, maar dat dit niet wegneemt dat in de Structuurvisie Midden-Limburg de nieuwbouwopgave voor Altweerterheide tot en met 2017 op zeven woningen is gesteld. De raad heeft onweersproken gesteld dat sinds 2014 in Altweerterheide geen nieuwbouwwoningen zijn opgeleverd, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de realisering van de woning niet binnen het regionale woningbouwbeleid zou passen. Ook het gemeentelijke beleid staat niet in de weg aan de realisering van de woning, nu in de Structuurvisie Weert 2025 staat vermeld dat in de planningsopgave ruimte is gelaten voor de bouw van enkele incidentele woningen. De Afdeling stelt vast dat het plan dus in overeenstemming is met het regionale en lokale beleid omtrent de woningbehoefte. Ten aanzien van de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2012 die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in dit verband aanhalen, overweegt de Afdeling dat daarin sprake was van een bestemmingsplan waarin de realisering van 160 woningen in een krimpgebied mogelijk werd gemaakt. Nu het onderhavige plan voorziet in een bouwmogelijkheid voor één woning, is de Afdeling van oordeel dat deze uitspraak in dit geval niet met zich brengt dat door de raad aanvullend behoefteonderzoek had moeten worden verricht. De Afdeling ziet voorts in het betoog van [appellant sub 1] dat in Altweerterheide ongeveer vijftien woningen in verschillende prijsklassen te koop staan, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot de vaststelling van het plan, nu ter zitting is gebleken dat er gegadigden zijn voor de woning.
Het betoog faalt.
Woon- en leefklimaat
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat het plan leidt tot aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij voeren in dit verband aan dat zij als gevolg van het plan in hun privacy zullen worden aangetast, omdat er vanuit de woning in het plangebied inkijk mogelijk is in hun tuinen en woningen. Verder voeren zij aan dat hun uitzicht en de lichtinval in hun woning onevenredig zullen worden belemmerd als de woning waarin het plan voorziet, zal worden gerealiseerd.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in een bebouwde omgeving niet kan worden gegarandeerd dat de mate van privacy, bezonning en lichtinval altijd hetzelfde zullen blijven. Hij wijst erop dat in 2008 reeds een vergunning voor de bouw van een woning aan de [locatie 1] was verleend, en dat zich - als van deze vergunning gebruik was gemaakt - een vergelijkbare inbreuk zou hebben voorgedaan. Verder geeft de raad te kennen dat de bebouwingsmogelijkheden voor het perceel in het plan maar in beperkte mate worden vergroot ten opzichte van die in het voorheen geldende plan. Op grond van dat bestemmingsplan mochten op het perceel bijgebouwen worden opgericht met een goot- en bouwhoogte van 3,2 en 6 m. Dat is in dit plan niet veranderd. Het bouwvlak dat ten opzichte van het voorheen geldende plan is toegevoegd, ligt slechts gedeeltelijk achter de woning van [appellant sub 2] en in het geheel niet achter de woning van [appellant sub 1], zodat de bebouwingsmogelijkheden op het deel van het perceel dat direct grenst aan hun percelen, niet of nauwelijks toenemen. Voor de situering van het bouwvlak is volgens de raad aansluiting gezocht bij de naastgelegen woning en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen is 3 m. Ten slotte blijkt volgens de raad ook overigens uit de plantoelichting dat een woning aan de [locatie 1] ruimtelijk inpasbaar en aanvaardbaar is, zodat van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen sprake kan zijn.
7.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onder a en f, van de planregels mag de woning waarin het plan voorziet met een maximale goot- en bouwhoogte van 6 m en 9 m alleen binnen de aanduiding "bouwvlak" worden opgericht. Deze bouw- en goothoogte komen overeen met de maximale bouw- en goothoogte die ingevolge artikel 15, lid 15.2.2, onder a en f, van de planregels bij het bestemmingsplan "Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy" gelden voor de woningen aan de [locatie 5] en 120. Vast staat dat de dichtstbijzijnde woning, de woning van [appellant sub 2], op een afstand van ongeveer 11 m van het bouwvlak ligt. De afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens bedraagt 3 m. De woning van [appellant sub 1] ligt op een afstand van ongeveer 30 m van het bouwvlak.
Het plan maakt het mogelijk dat op het perceel tevens bijgebouwen worden opgericht. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.3, onder c en d, van de planregels mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen in dit geval niet groter zijn dan 150 m² en mogen de goot- en bouwhoogte hooguit 3,2 en 6 m bedragen. Het is mogelijk dat als gevolg van deze regeling recht achter de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] bijgebouwen zullen worden gerealiseerd. Als dat zou gebeuren, bedraagt de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en het bijgebouw ten minste 8 m. De afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en het bijgebouw zou ten minste 10 m bedragen.
De Afdeling overweegt dat niet is uitgesloten dat het woon- een leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wat betreft de aspecten privacy, lichtinval en uitzicht, als gevolg van het plan enigszins zal worden aangetast. Gelet op de hoogtes en afstanden die hiervoor zijn genoemd, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] niet zodanig zal worden aangetast, dat hieraan een doorslaggevend belang moet worden toegekend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plangebied is gelegen in een woongebied waar de afstand tussen de woningen vergelijkbaar is met de afstand tussen de woning waarin het plan voorziet en de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en dat voor de hoogte van de woning is aangesloten bij de hoogte van de woningen in de omgeving. Tevens neemt de Afdeling hierbij in aanmerking dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat.
Het betoog faalt.
Waterhuishouding
8. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de waterhuishouding in het plan onvoldoende is geregeld, hetgeen kan leiden tot wateroverlast op zijn perceel. Hij voert hiertoe aan dat de raad ten aanzien van de waterhuishouding ten onrechte verwijst naar de procedure naar aanleiding van de aanvraag voor de omgevingsvergunning, nu bij deze aanvraag moet worden aangetoond hoe met de afvoer van hemelwater wordt omgegaan. Volgens [appellant sub 2] staat echter niet vast dat de omgevingsvergunningprocedure tot een goede oplossing voor hemelwaterinfiltratie zal leiden en had de raad dit daarom in het plan moeten regelen.
8.1. De Afdeling overweegt dat in het kader van het plan een doorlatendheidsonderzoek is uitgevoerd, waarvan de resultaten in de plantoelichting zijn uiteengezet. Tevens is in de plantoelichting aangegeven welke capaciteit de infiltratiebuffer in het plangebied ten minste moet hebben om het hemelwater adequaat te infiltreren. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de waterhuishouding in het plan daarmee voldoende bezien.
Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niets regelt over de wijze waarop de maximale infiltratiecapaciteit die in het plan wordt genoemd, in het plangebied concreet zal worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat dit een uitvoeringsaspect betreft. Omdat uitvoeringsaspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen, moet deze beroepsgrond nu buiten beschouwing blijven.
Ter zitting heeft de raad ten aanzien van de waterhuishouding overigens toegelicht dat uit artikel 2.7.5 van de Bouwverordening van de gemeente Weert volgt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, verplicht is om ook de waterhuishouding op het te bebouwen perceel in het bouwplan te betrekken. De aanvrager van de omgevingsvergunning dient van tevoren te (laten) onderzoeken welke infiltratiemogelijkheden, gelet op de ter plaatse aanwezige bodemgesteldheid en grondwaterstand, voor zijn bouwplan geschikt zijn. Dat betekent dat [partij] in de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning, tevens moet aangeven hoe - gelet op de waterhuishouding - compensatie van de verharding die het plan met zich brengt, zal plaatsvinden. Tegen de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning staat afzonderlijk rechtsbescherming open.
Het betoog faalt.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Hagen w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
91-831.
BIJLAGE
* Bij rechtsoverweging 5.2:
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
Artikel 3.1
1. De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.
* Bij rechtsoverweging 7.2:
Planregels bij het bestemmingsplan "[locatie 1]"
Artikel 3
3.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
a. Het hoofdgebouw moet en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd.
(…)
f. Ten aanzien van de maatvoering van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 9,00 m.
3.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'
(…)
c. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij woningen mag maximaal 150 m² per woning bedragen, mits ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ het vlak per bouwperceel door dat bouwen voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, waarbij bijgebouwen en overkappingen, gelegen binnen het bouwvlak, niet meegerekend worden bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen.
d. Ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen gelden de volgende regels:
1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,20 m;
2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6,00 m.
Planregels bij het bestemmingsplan "Altweerterheide, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy"
Artikel 15
15.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
a. Het hoofdgebouw moet en bijgebouwen mogen in het bouwvlak worden gebouwd.
(…)
f. Ten aanzien van de maatvoering van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. De goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een afwijkende goothoogte is aangegeven of maximaal de bestaande goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
2. De bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 9,00 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een afwijkende bouwhoogte is aangegeven of maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
* Bij rechtsoverweging 8.1:
Bouwverordening van de gemeente Weert
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
1. De in artikel 6.17 van het Bouwbesluit 2012 bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten:
a. zodanig lozen dat geen verontreiniging van water, bodem en lucht kan optreden; en
b. zijn aangesloten aan een in de grond aangebrachte opvang- en infiltratievoorziening van voldoende capaciteit, vastgelegd in het gemeentelijke rioleringsplan en welke voorziening in verband met de grootte van de te ontwateren oppervlakken en de bodemgesteldheid ter plaatse moet zijn gelegen op voldoende afstand van de perceelgrenzen en de bebouwing op het perceel.
2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de bodemgesteldheid en de grondwaterafvoer ter plaatse, dan wel de omvang van het perceel de infiltratie van hemelwater niet toelaten (zie bijlage 13 en 13A).