ECLI:NL:RVS:2016:2621

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201600197/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand en hoger beroep tegen deze afwijzing

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. De appellant had op 8 oktober 2014 een aanvraag ingediend, die werd afgewezen omdat de raad van mening was dat de appellant het bezwaar zelf kon afhandelen. De appellant maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar ook dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde op 30 november 2015 de afwijzing van de raad. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 september 2016. De appellant voerde aan dat hij in zijn bezwaar moest uitleggen waarom er sprake was van een juridisch verweer en dat hij niet in staat was om dit zelf te onderbouwen. De raad had volgens hem een speciale commissie geformeerd die het niet eens was met de raad, wat zijn positie verzwakte. De Raad van State oordeelde echter dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten dat de appellant geen advocaat nodig had voor het maken van bezwaar, omdat de zaak niet juridisch complex genoeg was.

De rechtbank had terecht overwogen dat de appellant in zijn bezwaar slechts hoefde te vermelden waar het geschil over ging en waarom hij een advocaat nodig had. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 oktober 2016.

Uitspraak

201600197/1/A2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2015 in zaak nr. 15/919 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft de raad de aanvraag van [appellant] voor een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2015 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
Omvang van het geschil
1. [appellant] heeft voor het maken van bezwaar (hierna: bezwaar 1) tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: de bijstandszaak) een aanvraag voor een toevoeging bij de raad ingediend. De raad heeft dit verzoek onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) bij besluit van 26 september 2014 afgewezen, omdat het om een probleem gaat waar hij geen advocaat voor nodig heeft. Tegen deze afwijzing heeft [appellant] bezwaar gemaakt (hierna: bezwaar 2).
Voor het maken van dit bezwaar heeft [appellant] wederom een aanvraag voor een toevoeging ingediend. De raad heeft dit verzoek bij besluit van 8 oktober 2014, gehandhaafd bij het naar aanleiding van het daartegen gemaakt bezwaar (hierna: bezwaar 3) genomen besluit van 12 februari 2015, afgewezen. Aan deze afwijzing heeft de raad ten grondslag gelegd dat de rechtzoekende het bezwaar zelf, of met behulp van het Juridisch Loket, kan afhandelen. Volgens de raad wordt het bezwaar gezien als een bestuurlijke heroverweging en behoort dit tot de aanvraag van de toevoeging.
In geschil is alleen of de raad terecht het verzoek om een toevoeging voor het maken van bezwaar 2 heeft afgewezen, omdat niet is gebleken dat de daarvoor te verrichten werkzaamheden dusdanig ingewikkeld en juridisch complex waren dat rechtsbijstand van een advocaat noodzakelijk was.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad dit verzoek in redelijkheid heeft mogen afwijzen.
2. [appellant] kan zich met dit oordeel niet verenigen. In dit kader voert hij aan dat hij in bezwaar 2 aan de raad moest uitleggen waarom er naar zijn mening in de bijstandszaak sprake was van een inhoudelijk, juridisch verweer en dit verweer ook uiteen moest zetten. Bovendien had de raad voor de behandeling van bezwaar 2 een speciale commissie geformeerd, bestaande uit leden van de rechterlijke macht, en bestond er tussen de raad en de commissie verschil van mening over de uitkomst van die bezwaarprocedure. Gelet op deze omstandigheden kon hij in redelijkheid dan ook niet worden geacht in staat te zijn bezwaar 2 zelf te onderbouwen en toe te lichten waarom een toevoeging noodzakelijk was, aldus [appellant].
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij de in artikel 12, derde lid, van deze wet bedoelde algemene maatregel van bestuur omtrent het in het eerste lid bepaalde nadere regels worden gesteld.
De in artikel 12, derde lid, van de Wrb bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder i, van het Brt wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het verkrijgen van rechtsbijstand.
Ingevolge het tweede lid kan, in afwijking van het eerste lid, een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in onder meer de Werkinstructie ‘B010 bestuursrecht’ (hierna: de Werkinstructie) en het Handboek Toevoegen 2007, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek).
In de Werkinstructie is bepaald dat voor een bezwaar tegen een beslissing van de raad in beginsel niet wordt toegevoegd, tenzij deze zaken juridisch of feitelijk complex zijn.
Volgens aantekening 13 bij artikel 28 van de Wrb in dit Handboek wordt met artikel 8, tweede lid, van het Brt een algemene uitzonderingsbepaling gecreëerd om wel een toevoeging te verstrekken voor de in het eerste lid genoemde zaken, indien de bijzondere juridische of feitelijke ingewikkeldheid van het geval dat vereist. Indien een beroep wordt gedaan op deze uitzonderingsgrond, zal de aanvraag om rechtsbijstand met een beroep op artikel 8, tweede lid, van het Brt ter zake doende moeten worden gemotiveerd. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de (geestelijke) gezondheid van rechtzoekende maakt niet dat er sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de procedure tegen de afwijzing van het verzoek van [appellant] om een toevoeging niet dezelfde gronden hoeven te worden aangevoerd als tegen de afwijzing van zijn uitkering. Gelet op het standpunt van de raad dat ten grondslag lag aan het besluit van 26 september 2014, diende [appellant] in zijn daartegen gerichte bezwaarschrift slechts te vermelden waar het geschil met de gemeente op ziet en waarom hij in dat geschil een advocaat nodig heeft. Dit kan aan de hand van een op zichzelf eenvoudig, feitelijk betoog, eventueel onder overlegging van de tot dan toe door hem gevoerde correspondentie met de gemeente. In de omstandigheid dat [appellant] niet over juridische kennis beschikt, heeft de raad terecht geen aanleiding gezien bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval aan te nemen. Bij het opstellen van bezwaar 2 had een andere persoon of instelling als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb hem desgevraagd behulpzaam kunnen zijn. Dat voor de behandeling van bezwaar 2 een speciale bezwaarcommissie is geformeerd en die commissie en de raad het niet geheel met elkaar eens waren, maakt dit niet anders, nu dat de inhoud van het besluit op bezwaar 2 betreft en niet van invloed is op de formulering van bezwaar 2.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor het maken van bezwaar 2 geen toevoeging voor rechtsbijstand door een advocaat was vereist en heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
752.