201601153/1/R1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ede,
appellant,
en
de raad van de gemeente Veenendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2015 heeft de raad de bestemmingsplannen "1e partiële herziening Balkon Zuid" en "2e partiële herziening Balkon Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2016, waar [appellant], bijgestaan door S. van Westreenen en de raad, vertegenwoordigd door A.H.D. Swart, mr. M.G. Wassenaar, beiden werkzaam bij de gemeente, en H. Landeweerd, werkzaam bij de Omgevingsdienst De Vallei, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 25 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Balkon Zuid" vastgesteld. Dit plan voorziet in de bouw van maximaal 57 woningen op de locatie Balkon Zuid te Veenendaal. Omdat de raad nu een flexibelere planregeling wenst heeft hij op 26 november 2015 de bestemmingsplannen "1e partiële herziening Balkon Zuid" en "2e partiële herziening Balkon Zuid" vastgesteld. In de 1e partiële herziening heeft de raad het maximaal toegestaan aantal woningen uitgebreid van 57 naar 64 woningen. Voorts is de bestemming "Wonen D" toegevoegd om een flexibele kavelgrootte mogelijk te maken. De verbeelding is hierop aangepast. In de 2e partiële herziening is een aantal planregels aangepast, zodat er onder meer ruimere woningen mogelijk zijn. De overige regels uit het bestemmingsplan "Balkon Zuid" blijven van toepassing. Het plangebied is gelegen tussen de woonwijk Veenendaal Oost en het natuurontwikkelingsgebied De Groene Grens. Het plangebied ligt op korte afstand van het Natura 2000-gebied Binnenveld.
2. [appellant] woont en exploiteert een agrarisch bedrijf aan de [locatie] te Ede. Dit perceel ligt op ongeveer 350 m van het plangebied. Het agrarisch bedrijf heeft een vergunning voor het houden van 1548 vleeskalveren. [appellant] vreest dat de voorziene woningbouw leidt tot een belemmering van zijn bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van zijn agrarisch bedrijf.
Geuronderzoek
3. [appellant] voert aan dat het geuronderzoek van 3 november 2011 dat aan de plannen ten grondslag is gelegd niet deugdelijk is uitgevoerd. In dit onderzoek is de geurbelasting ter plaatse van het plangebied onderzocht en is ook ingegaan op de gevolgen van de voorziene woningen voor het bedrijf van [appellant]. Volgens [appellant] is niet duidelijk of het onderzoek is uitgevoerd volgens de wettelijke rekennormering. Voorts is er volgens hem geen cumulatieve berekening van de geurbelasting gemaakt waarin met alle omliggende bedrijven rekening is gehouden. Hij betwist de conclusie in het onderzoek dat reeds sprake is van een overbelaste situatie vanwege nabijgelegen woningen aan de Zuiderkade 34a en 36a. Deze woningen zijn volgens hem ten onrechte aangemerkt als burgerwoningen en dus geurgevoelig. [appellant] voert aan dat het bestemmingsplan dat voor zijn perceel geldt de mogelijkheid biedt om zijn bouwvlak in de richting van het plangebied uit te breiden. Door de voorziene woningen zal dit echter niet meer mogelijk zijn en zal zijn bedrijf op slot worden gezet.
3.1. In de uitspraak van 13 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0594, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling reeds overwogen dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het geuronderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad dit niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De raad heeft toegelicht dat de achtergrondbelasting is berekend met het verspreidingsmodel V-Stack gebied en dat bij de toepassing van dit model de cumulatieve emissies van alle relevante bedrijven in de omgeving worden meegewogen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om te oordelen dat in het onderzoek van een onjuiste achtergrondbelasting is uitgegaan. De voorzieningenrechter heeft in voormelde uitspraak voorts overwogen dat gelet op de vergunde situatie en in aanmerking genomen dat reeds sprake is van een overbelaste situatie en de woningen Zuiderkade 34a en 36a, die moeten worden aangemerkt als burgerwoningen en daarmee als geurgevoelige objecten in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij, dichterbij het bedrijf liggen dan de in het plan voorziene woningen, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een belemmering van de bestaande bedrijfsvoering als gevolg van het plan geen sprake is. Gelet op de maatschappelijke belangen die zijn gediend met de realisering van de woningen die het plan mogelijk maakt, heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid aan de voorziene woningbouw een groter gewicht kunnen toekennen dan aan het bedrijfsbelang van [appellant] dat ligt in het realiseren van de door hem gewenste uitbreiding. De hiervoor genoemde bezwaren die [appellant] tegen het onderzoek naar voren heeft gebracht zijn reeds bij dit oordeel van de voorzieningenrechter betrokken. Nu niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden en [appellant] geen nieuwe argumenten naar voren heeft gebracht waarom de raad het geuronderzoek niet heeft mogen gebruiken bestaat geen aanleiding het oordeel van de voorzieningenrechter niet te volgen. Het betoog faalt.
Fijn stof
4. [appellant] voert aan dat onduidelijk is of zijn milieuvergunning is meegenomen in de fijn stof berekeningen. [appellant] betwist de conclusie van het onderzoek dat fijn stof geen belemmering vormt voor zijn bedrijf, omdat volgens hem niet duidelijk is gemotiveerd of en hoe de emissie vanuit zijn bedrijfsvoering is meegenomen.
4.1. In de toelichting bij de plannen staat dat de Omgevingsdienst de concentraties fijn stof en zeer fijn stof heeft berekend met het rekenmodel GeoMilieu, versie 2.30. In dit rekenmodel is het rekenhart STACKS geïntegreerd, welke voldoet aan de Regeling beoordeling. Uit de resultaten van dit onderzoek volgt dat geen sprake is van overschrijding van de relevante grenswaarden voor fijn stof en zeer fijn stof zoals die zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De raad heeft toegelicht dat de berekening van de concentratie fijn stof is uitgevoerd met behulp van het voorgeschreven verspreidingsmodel ISL3A. Het bedrijf van [appellant] is daarbij betrokken. De invoerparameters zijn overgenomen uit de geldende omgevingsvergunning voor het perceel [locatie].
4.2. De Afdeling is van oordeel dat uit het bovenstaande blijkt dat het bedrijf van [appellant] voldoende bij de berekeningen is betrokken. Nu [appellant] geen tegenrapport heeft overgelegd waaruit volgt dat de berekeningen onjuist zijn bestaat er geen grond voor het oordeel dat de raad deze niet aan de plannen ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
Natuurbeschermingswet 1998
5. [appellant] voert aan dat ten onrechte alleen de effecten van de zeven extra woningen die het plan mogelijk maakt op het nabij gelegen Natura 2000-gebied zijn beoordeeld. Volgens hem hadden de effecten van de 64 woningen moeten worden onderzocht.
5.1. De raad betoogt dat [appellant] zich vanwege het relativiteitsvereiste niet op de bepalingen uit de Nbw 1998 kan beroepen.
5.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
5.3. De bepalingen van de Nbw 1998 hebben in het bijzonder ten doel om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Nbw 1998 beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Het perceel van [appellant] aan de [locatie] ligt op ongeveer 1 kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied. Gelet op deze afstand bestaat geen duidelijke verwevenheid van de individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe omgeving met de algemene belangen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen. Nu het betrokken Natura 2000-gebied geen deel uitmaakt van zijn leefomgeving, moet worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant]. Het voorgaande leidt ertoe dat de Afdeling de naar voren gebrachte beroepsgrond buiten beschouwing laat, nu artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Kramer w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
603.