201600136/1/A2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 november 2015 in zaak nr. 15/2905 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag voor kinderopvangtoeslag van [appellant] voor het jaar 2014 afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2016, waar [appellant], bijgestaan door O.J.J.C. Koopmans LLM, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft op 29 maart 2014 een aanvraag kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 ingediend welke door de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 10 december 2014 is afgewezen. Bij het besluit van 24 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze afwijzing gehandhaafd, omdat de kosten voor kinderopvang niet via het gastouderbureau, maar rechtstreeks aan de gastouder zijn betaald. Nu niet is voldaan aan de in de wet neergelegde kassiersfunctie bestaat geen recht op toeslag, aldus de dienst.
Tussen partijen is in geschil of de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 terecht heeft afgewezen, omdat [appellant] de facturen niet via het gastouderbureau heeft betaald.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag terecht is afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen dat [appellant] niet heeft betwist dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de verplichte kassiersfunctie zoals neergelegd in artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp). Nu niet aan de kassiersfunctie is voldaan, bestaat reeds daarom geen recht op kinderopvangtoeslag. Hetgeen [appellant] in dit verband heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden, aldus de rechtbank
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert daartoe aan dat in zijn geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt op de kassiersfunctie. Hij heeft de gastouder rechtstreeks betaald, omdat er geruchten gingen dat [gastouderbureau] mogelijk niet betrouwbaar was. Dit wordt ondersteund door inspectierapporten van de GGD Drenthe. Nu hij slechts heeft geprobeerd misbruik te voorkomen, kan hem niet worden verweten dat hij de kassiersfunctie heeft omzeild. Met betrekking tot het door de Belastingdienst/Toeslagen subsidiair gestelde, dat hij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag omdat hij niet heeft aangetoond dat alle kosten zijn voldaan, merkt [appellant] op dat indien hij tijdig een voorschot zou hebben ontvangen, hij alle kosten tijdig zou hebben voldaan.
3.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef, van de Wkkp, zoals die luidde ten tijde van belang, is kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van kinderopvang.
Ingevolge artikel 1.3, tweede lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft:
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.
Ingevolge artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, draagt een houder van een gastouderbureau zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan:
b. het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders.
Ingevolge artikel 1.56, zesde lid, aanhef en onder b, kunnen bij regeling van Onze Minister ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels worden gesteld omtrent het betalingsverkeer tussen gastouders, het gastouderbureau en ouders.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp, de in artikel 1.56, zesde lid, van de Wkkp bedoelde regeling, bevat de administratie van een gastouderbureau bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau en van het gastouderbureau aan de gastouder blijken.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in de uitspraak van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2811) volgt uit de tekst van artikel 1.1, eerste lid, en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wkkp en uit de doelstelling van de kassiersfunctie dat het gastouderbureau de betalingen van de ouder die bestemd zijn voor de gastouder op objectief vast te stellen en controleerbare wijze onder zich moet hebben gehad en vervolgens moet hebben doorgeleid naar de gastouder. In artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp is dit vereiste nader uitgewerkt in die zin, dat alle betalingen per bank dienen plaats te vinden. De door [appellant] verrichte betalingen aan de gastouder hebben niet via het gastouderbureau plaatsgevonden. Nu betaling niet op de voorgeschreven wijze is geschied, is niet voldaan aan de wettelijk voorgeschreven kassiersfunctie. Het door [appellant] gestelde, dat hij de gastouder direct heeft betaald om misbruik door het gastouderbureau te voorkomen, kan niet tot een ander oordeel leiden. De kassiersfunctie betreft een wettelijke verplichting waarop geen uitzondering mogelijk is. Nu de Belastingdienst/Toeslagen reeds op grond van het voorgaande de aanvraag kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014 terecht heeft afgewezen, komt de Afdeling niet toe aan een oordeel over het betoog van [appellant] dat hij alle kosten tijdig zou hebben voldaan als er tijdig op zijn aanvraag was beslist. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
17-834.