ECLI:NL:RVS:2016:2602

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201600284/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en vaststelling op nihil door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 23 december 2015 oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2012 terecht op nihil heeft vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen had op 28 februari 2014 besloten dat de huurtoeslag voor [appellant] definitief op nihil werd vastgesteld, omdat de rekenhuur van [appellant] hoger was dan de voor huurtoeslag geldende maximale huurgrens en zijn toeslagpartner in 2012 voordeel uit sparen en beleggen had. De rechtbank bevestigde dit standpunt en verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn huur eerst onder de huurgrens lag, maar door huurverhogingen daarboven kwam, waardoor hij recht zou hebben op huurtoeslag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt echter dat dit betoog niet kan leiden tot het door [appellant] beoogde resultaat. De wetgeving, met name artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en artikel 7 van de Wet op de huurtoeslag, stelt dat er geen aanspraak op huurtoeslag bestaat indien er voordeel uit sparen en beleggen is. Aangezien [appellant] in hoger beroep niet opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat zijn toeslagpartner voordeel had uit sparen en beleggen, moet van de juistheid van dat oordeel worden uitgegaan.

De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2012 op nihil heeft vastgesteld. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201600284/1/A2.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2015 in zaak nr. 15/2911 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2012 voor [appellant] definitief berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 22 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding van het hoger beroep
1. [appellant] heeft in 2012 € 3.015,00 aan voorschotten huurtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de toeslag met de in geding zijnde besluitvorming definitief berekend en vastgesteld op nihil. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen was de rekenhuur van [appellant] hoger dan de voor huurtoeslag geldende maximale huurgrens, en had de toeslagpartner van [appellant] in 2012 voordeel uit sparen en beleggen, als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Zowel op basis van de overschrijding van de maximale huurgrens als op basis van het voordeel uit sparen en beleggen heeft [appellant] volgens de Belastingdienst/Toeslagen geen aanspraak op huurtoeslag.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de toeslagpartner van [appellant] voordeel had uit sparen en beleggen, en dat [appellant] daarom over 2012 geen recht heeft op huurtoeslag.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen hem ten onrechte tegenwerpt dat zijn huur boven de maximale huurgrens lag. Daartoe voert hij aan dat indien de huur eerst onder de huurgrens lag, maar door huurverhogingen daarboven komt, het recht op huurtoeslag behouden blijft.
3.1. De Afdeling ziet aanleiding om aan dit betoog voorbij te gaan, omdat het niet kan leiden tot het door [appellant] daarmee beoogde resultaat. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.2. Ingevolge artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), zoals deze luidde ten tijde van belang, bestaat indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
3.3. Omdat [appellant] in hoger beroep niet opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de toeslagpartner van [appellant] voordeel had uit sparen en beleggen, moet van de juistheid van dat oordeel worden uitgegaan. Op grond van artikel 7, derde lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, van de Wht bestaat in die situatie geen aanspraak op huurtoeslag. Reeds daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2012 voor [appellant] terecht heeft vastgesteld op nihil. Hetgeen [appellant] aanvoert over het in aanmerking nemen van de maximale huurgrens kan, daargelaten of [appellant] daarin wordt gevolgd, daaraan niet afdoen.
4. Voor zover [appellant] in hoger beroep opkomt tegen de terugvordering van de uitgekeerde voorschotten, overweegt de Afdeling dat ter zitting is komen vast te staan dat de Belastingdienst/Toeslagen met de in geding zijnde besluitvorming de voorschotten niet heeft teruggevorderd.
De terugvordering kan, nu daarover nog nadere besluitvorming dient plaats te vinden, in deze procedure niet aan de orde komen. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd te kennen gegeven dat hem niet is gebleken dat de vaststelling van de huurtoeslag op nihil het gevolg is van fraude.
Conclusie
5. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] over 2012 geen recht heeft op huurtoeslag.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
85-799.