201605971/2/A1.
Datum uitspraak: 23 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2014 heeft het college het verzoek van MOB om handhavend op te treden tegen de veehouderij van [bedrijf] aan de [locatie] te Nijensleek, afgewezen.
Bij besluit van 25 juli 2016 heeft het college het door MOB daartegen gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft MOB beroep ingesteld. MOB heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door M. Kluiter en J.G. Boer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door mr. J.E. van Gilst, advocaat te Nijmegen, [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Voor zover MOB heeft verzocht om onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen, overweegt de voorzieningenrechter dat dit, gelet op het bepaalde in artikel 8:86, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet mogelijk is, nu het college en [bedrijf] daarvoor geen toestemming hebben gegeven.
3. MOB heeft het college verzocht om handhavend op te treden tegen de veehouderij wegens overtreding van het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (op 1 augustus 2015 vervangen door het Besluit emissiearme huisvesting; hierna: het Besluit huisvesting). Het college heeft dit verzoek afgewezen bij het besluit van 6 februari 2014. Het door MOB tegen die afwijzing gemaakte bezwaar is door het college eerder, bij besluit van 29 juli 2014, ongegrond verklaard. Dat besluit is door de Afdeling vernietigd bij uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:689. 4. MOB betoogt dat het college bij het besluit van 25 juli 2016, gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraak van 16 maart 2016, niet wederom heeft kunnen afzien van handhavend optreden. De relevante feiten en omstandigheden zijn volgens MOB niet gewijzigd sinds die uitspraak. MOB voert verder aan dat de handelwijze van het college moet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe dat het college wordt opgedragen om binnen zeer korte termijn alsnog een last onder dwangsom aan [bedrijf] op te leggen.
5. Niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het besluit van 25 juli 2016 het Besluit huisvesting werd overtreden. Anders dan waarvan het college in het besluit van 25 juli 2016 lijkt uit te gaan, betekent het feit dat op 19 juli 2016 een omgevingsvergunning is verleend voor uitbreiding en aanpassing van de stallen van de veehouderij niet dat daarmee concreet zicht op legalisatie is ontstaan. De nieuwe omgevingsvergunning heeft immers geen betrekking op de thans feitelijk aanwezige, illegale situatie. Het standpunt van het college dat het onevenredig zou zijn om maatregelen van [bedrijf] te vergen in de periode tot het moment waarop zij van de nieuwe omgevingsvergunning gebruik zal gaan maken, volgt de voorzieningenrechter evenmin. Het college heeft niet duidelijk gemaakt waarom in die periode geen tijdelijke maatregelen gevergd zouden kunnen worden om de overtreding van het Besluit huisvesting in ieder geval deels te beëindigen of de gevolgen daarvan te beperken, terwijl er in zoverre blijkens het verhandelde ter zitting wel maatregelen denkbaar zijn.
6. Hoewel de voorzieningenrechter er, gelet op het voorgaande, van uitgaat dat het besluit van 25 juli 2016 voor vernietiging in aanmerking komt, geeft dit geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat, indien de overtreding van het Besluit huisvesting gedurende de behandeling van de hoofdzaak voortduurt, dit onomkeerbare nadelige gevolgen zal hebben voor kwetsbare natuur in de omgeving. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat niet gebleken is dat de veehouderij meer ammoniak emitteert dan is toegestaan op grond van de voor de veehouderij krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 verleende vergunning. De voorzieningenrechter acht daarom onvoldoende spoedeisend belang aanwezig bij het treffen van de verstrekkende voorlopige voorziening waar MOB om heeft verzocht.
7. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Grinsven
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2016
462.