ECLI:NL:RVS:2016:2590

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
201605819/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R. van der Spoel
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en schending van hoor en wederhoor

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 4 maart 2016. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2016, waarin zijn beroep tegen het voortduren van de bewaring ongegrond werd verklaard, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, heeft aangevoerd dat de rechtbank zijn faxbericht van 28 juli 2016, waarin hij reageerde op de voortgangsrapportage van de staatssecretaris, niet had meegenomen in haar overwegingen. Dit zou in strijd zijn met het beginsel van hoor en wederhoor.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat er grond kan zijn voor kennisneming van het hoger beroep, ondanks het feit dat de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) geen hoger beroep toestaat in deze situatie. De Afdeling concludeert dat de rechtbank in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor heeft gehandeld, omdat de vreemdeling tijdig had gereageerd op de door de staatssecretaris verstrekte gegevens. Hierdoor is de uitspraak van de rechtbank niet eerlijk geweest.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 496,00, waarover de rechtbank zal beslissen.

Uitspraak

201605819/1/V3.
Datum uitspraak: 21 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2016 in zaak nr. 16/15968 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2016 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juli 2016 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.J.E. Hogewind, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat, in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb, geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000 staat in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank bedoeld in artikel 94, vijfde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gericht tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 59. De uitspraak van de rechtbank van 28 juli 2016 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als vermeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet, geen hoger beroep open bij de Afdeling.
3. De vreemdeling betoogt dat de Afdeling niettemin van het hoger beroep kennis kan nemen, omdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan zonder daarbij zijn faxbericht van 28 juli 2016, dat een reactie op de door de staatssecretaris op 26 juli 2016 verstrekte voortgangsgegevens bevat, te betrekken. Dit faxbericht is volgens de vreemdeling tijdig door hem verzonden en tijdig door de rechtbank ontvangen. Dit betekent dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, aldus de vreemdeling.
3.1. Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is.
3.2. De aangevallen uitspraak vermeldt dat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld om na ontvangst van de door de staatssecretaris verstrekte gegevens hierop te reageren, maar dat hij hiervan geen gebruik heeft gemaakt, waarna het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven en het onderzoek is gesloten.
Uit de dossierstukken blijkt dat de staatssecretaris op 26 juli 2016 de voortgangsrapportage naar de vreemdeling heeft verzonden en dat de rechtbank de vreemdeling in de gelegenheid heeft gesteld om hierop binnen twee werkdagen na ontvangst daarvan te reageren. De vermelding "binnen twee werkdagen na ontvangst" zonder nadere tijdsaanduiding moet aldus worden opgevat dat de reactietermijn aanvangt op de dag na de dag van ontvangst, in dit geval derhalve op 27 juli 2016. Uit het ontvangststempel op het door de vreemdeling verzonden faxbericht blijkt dat de reactie van de vreemdeling op 28 juli 2016, derhalve binnen de daarvoor gestelde termijn, op de griffie van de rechtbank is ingekomen.
Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de uitspraak is gedaan in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest. Op grond daarvan ziet de Afdeling aanleiding van het hoger beroep kennis te nemen, hoewel de Vw 2000 daartoe geen grondslag biedt.
4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2016 in zaak nr. 16/15968;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Bechinka
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016
371-796.