ECLI:NL:RVS:2016:2589

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
201601111/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en beoordeling asielrelaas

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde en de intrekking van haar verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vernietigde. De staatssecretaris had op 17 maart 2014 besloten om de verblijfsvergunning van de vreemdeling in te trekken, met terugwerkende kracht tot de datum waarop het categoriaal beschermingsbeleid voor Ivoorkust eindigde. De vreemdeling, van Ivoriaanse nationaliteit, had in 2009 asiel aangevraagd en verklaarde dat zij in Ivoorkust was mishandeld en dat haar kinderen in Mali verbleven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig was.

In hoger beroep heeft de staatssecretaris betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij nader onderzoek had moeten verrichten naar de medische situatie van de vreemdeling, zoals beschreven in een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO). De staatssecretaris stelde dat hij voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van de vreemdeling inconsistent en ongeloofwaardig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris inderdaad niet ten onrechte had besloten geen nader medisch onderzoek te laten verrichten en dat de grief van de staatssecretaris slaagde.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing van de staatssecretaris om de verblijfsvergunning in te trekken werd daarmee bevestigd.

Uitspraak

201601111/1/V3.
Datum uitspraak: 21 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 8 januari 2016 in zaak nr. 14/9105 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2014 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 januari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De in deze uitspraak vermelde bepalingen van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) zijn de bepalingen van vóór 1 januari 2014.
2. De vreemdeling, van Ivoriaanse nationaliteit, is Nederland, naar eigen zeggen, op 10 augustus 2009 ingereisd. Zij heeft, naar eigen zeggen, sinds 2005 in Abidjan, Ivoorkust, in detentie gezeten, is in 2009 ontsnapt en heeft al die tijd geen contact met haar kinderen kunnen hebben. De kinderen verblijven momenteel in Mali. Pogingen om hen naar Nederland over te laten komen, zijn tot dusver mislukt.
Op 8 februari 2010 is de vreemdeling met ingang van 23 oktober 2009 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 verleend, geldig tot 23 oktober 2014. Voor Ivoorkust gold toen een categoriaal beschermingsbeleid. Dit beleid is op 30 juni 2010 beëindigd. Bij het in beroep bestreden besluit is de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot deze datum. Daarbij heeft de staatssecretaris overwogen dat geen van de andere in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 vermelde gronden voor vergunningverlening op de vreemdeling van toepassing is.
3. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij naar aanleiding van het rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: het iMMO) van 2 september 2014 en diens nadere reactie van 29 oktober 2014 gehouden was nader onderzoek te verrichten. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris miskend dat hij toereikend heeft gemotiveerd waarom het rapport en de nadere reactie van het iMMO niet kunnen afdoen aan zijn standpunt dat de vreemdeling op hoofdpunten bevreemdend, vaag en inconsistent en daarmee ongeloofwaardig heeft verklaard. Daarbij wijst de staatssecretaris erop dat voor aanvang van het nader gehoor op 28 en 29 oktober 2009 nadrukkelijk is gevraagd of er medische redenen waren waarom het gehoor niet zou kunnen plaatsvinden. Voorts is de mogelijkheid geboden om verduidelijking te vragen en te verzoeken om het houden van pauze. De vreemdeling heeft aangegeven geen klachten te hebben over het gehoor. De gehoorverslagen noch de ingediende correcties en aanvullingen maken gewag van medische problemen bij de vreemdeling die zouden hebben geïnterfereerd met haar vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren over het asielrelaas, aldus de staatssecretaris.
4. In 2009 werden nog geen medische adviezen ingewonnen met betrekking tot horen en beslissen, zoals thans wordt gevraagd aan MediFirst. Voorafgaand aan de gehoren in de asielprocedure is inzake de vreemdeling geen medisch advies ingewonnen. De vreemdeling heeft in de beroepsfase van het nu aan de orde zijnde intrekkingsbesluit het rapport van het iMMO ingebracht. De staatssecretaris heeft daarop gereageerd bij brief van 17 oktober 2014 waarop de vreemdeling de nadere reactie van het iMMO heeft ingebracht. De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien het rapport van het iMMO ter beoordeling aan een andere deskundig te achten instelling of persoon voor te leggen.
5. Met het iMMO-rapport heeft de vreemdeling willen staven dat haar littekens en fysieke klachten het gevolg zijn van mishandelingen tijdens haar detentie en haar psychische klachten het gevolg van het geheel van de gebeurtenissen. Volgens het iMMO-rapport zijn de littekens consistent met de door de vreemdeling gestelde oorzakelijke wonden en zijn de epileptische insulten zeer consistent met het relaas. De klachten passend bij een posttraumatische stressstoornis zijn typerend voor het relaas. De depressieve klachten passen bij de traumatisering over wat haar is aangedaan en de onzekerheid over het lot van haar kinderen. Zeker is, volgens het iMMO-rapport, dat de psychische problematiek thans interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren over het asielrelaas. Ten tijde van de asielgehoren was zeer waarschijnlijk dat de psychische problematiek heeft geïnterfereerd met dat vermogen.
6. De staatssecretaris heeft de kern van het asielrelaas bevreemdend, vaag en inconsistent en daarom ongeloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft er onder meer op gewezen dat de vreemdeling vaag en summier heeft verklaard over de politieke activiteiten van haar echtgenoot die de aanleiding voor de problemen zouden zijn geweest. Dat de vreemdeling in het huwelijk een ondergeschikte rol vervulde en om die reden niet op de hoogte was van de activiteiten van haar echtgenoot, heeft de staatssecretaris niet overtuigend geacht. De staatssecretaris heeft voorts bevreemdend geacht dat de vreemdeling, die heeft gesteld ongeveer vier jaar gedetineerd te zijn geweest in een cel met twee vrouwelijke medegevangenen, niets over hen heeft kunnen vertellen. Ook de gestelde probleemloze ontsnapping uit de gevangenis met behulp van een onbekende bewaarder heeft de staatssecretaris bevreemdend geacht. De staatssecretaris kan worden gevolgd in zijn standpunt dat deze elementen de kern van het asielrelaas betreffen en dat de verklaringen van de vreemdeling hierover bevreemdend, vaag en inconsistent zijn. De vreemdeling heeft over deze elementen in het nader gehoor en het intrekkingsgehoor in gelijke zin verklaard. Uit het rapport van het iMMO volgt niet dat het asielrelaas op die punten anders zou zijn. Hierin staat dat wat betreft hetgeen de vreemdeling tijdens het onderzoek heeft verteld over het ondergane geweld, sprake is van externe en interne consistentie zodat geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de vreemdeling en de betrouwbaarheid van het onderzoek van het iMMO. Uit het iMMO-rapport volgt verder niet dat de psychische problematiek van de vreemdeling om niet compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren betrekking heeft op de kern van het asielrelaas. Het iMMO heeft geconcludeerd dat de vreemdeling ten tijde van de asielgehoren moeite gehad kan hebben om haar asielrelaas tot in alle details goed te kunnen vertellen. Gelet hierop heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geen nader medisch onderzoek laten verrichten naar aanleiding van de conclusie van het iMMO over het vermogen van de vreemdeling om compleet, coherent en consistent te verklaren.
De grief slaagt.
7. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 maart 2014 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
8. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000.
8.1. Uit hetgeen onder 6. is overwogen volgt dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. Hij heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000.
De beroepsgrond faalt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 8 februari 2016 in zaak nr. 14/9105;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bechinka
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016
371.