ECLI:NL:RVS:2016:2587

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
201606810/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake ontgrondingen door waterschap Aa en Maas

Op 21 september 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van de vereniging Het Groene Hart Brabant om een voorlopige voorziening te treffen in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een melding van het waterschap Aa en Maas, die op 16 februari 2016 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant is geaccepteerd op basis van de Verordening Ontgrondingen provincie Noord-Brabant 2008. De vereniging verzet zich tegen de ontgrondingen die voortvloeien uit het projectplan "Projectplan Molenhoek, Middelrode en Seldensate, Dynamisch Beekdal, fase 3 en 4", omdat zij vreest voor een ontoelaatbare aantasting van het beekdal.

De rechtbank had eerder het beroep van de vereniging ongegrond verklaard, waarna de vereniging hoger beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 15 september 2016 zijn de vertegenwoordigers van de vereniging en het college verschenen, evenals het dagelijks bestuur van het waterschap. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de melding van het waterschap betrekking heeft op ontgrondingen die geen vergunning vereisen onder bepaalde voorwaarden van de Ontgrondingenwet. De vereniging stelde dat er geen deugdelijke toetsing heeft plaatsgevonden aan het provinciaal natuurbeleid, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 september 2016.

Uitspraak

201606810/2/A1.
Datum uitspraak: 21 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de vereniging Het Groene Hart Brabant, gevestigd te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 september 2016 in zaken nrs. 16/1484, 16/2425 en 16/2613 in het geding tussen onder meer:
de vereniging
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij brief van 16 februari 2016 heeft het college een melding van het waterschap Aa en Maas op grond van de Verordening Ontgrondingen provincie Noord-Brabant 2008 (hierna: de verordening) geaccepteerd.
Bij besluit van 12 juli 2016 heeft het college het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2016, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.
De vereniging heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar de vereniging, vertegenwoordigd door A.A. van Abeelen en W.C.A. Boons, en het college, vertegenwoordigd door E.L.A. Kramer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas, vertegenwoordigd door mr. R.E. Wannink, advocaat te Boxtel, mr. E.H.J. van Laarhoven en B. Pastor, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De door het waterschap gedane melding heeft betrekking op ontgrondingen ter uitvoering van het krachtens artikel 5.4 van de Waterwet vastgestelde projectplan "Projectplan Molenhoek, Middelrode en Seldensate, Dynamisch Beekdal, fase 3 en 4". De vereniging verzet zich tegen de ontgrondingen, omdat deze volgens haar leiden tot een ontoelaatbare aantasting van het beekdal.
3. Ingevolge artikel 9a van de verordening is krachtens artikel 7, tweede lid, van de Ontgrondingenwet geen vergunning vereist voor ontgrondings- en herinrichtingsactiviteiten in het kader van ecologische verbindingszones, beek- en kreekherstelprojecten en overige natuurontwikkelingsprojecten die in overeenstemming zijn met het provinciaal natuurbeleid, en indien deze zijn opgenomen in een plan, waarover via een openbare inspraakprocedure besluitvorming heeft plaatsgevonden onder aantoonbare, integrale afweging van alle belangen betrokken bij de ontgronding en zijn gemeld bij het college.
4. De vereniging heeft aangevoerd dat geen deugdelijke toetsing heeft plaatsgehad aan het provinciaal natuurbeleid, zoals vereist op grond van artikel 9a van de verordening, en dat in het bijzonder de voorgenomen wijziging van de huidige meander nabij Middelrode in strijd met dat beleid moet worden geacht. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de in het kader van de vaststelling van het projectplan uitgevoerde toetsing geconcludeerd kan worden dat de ontgrondingen in overeenstemming zijn met het provinciaal natuurbeleid, zodat geen reden bestond om de melding niet te accepteren. Ter zitting hebben partijen hun standpunten hierover nader toegelicht. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen naar voren is gebracht voorshands geen reden om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de melding niet geaccepteerd mocht worden, omdat de ontgrondingen niet in overeenstemming zouden zijn met het provinciaal natuurbeleid. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter, bij afweging van alle belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Grinsven
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016
462.