ECLI:NL:RVS:2016:2586

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
201602922/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep door de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 1 april 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had deze aanvraag niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 18 april 2016 niet-ontvankelijk, omdat hij geen gronden van beroep had ingediend, ondanks dat hij op 5 april 2016 beroep had ingesteld en op 7 april 2016 was geïnformeerd over de tekortkomingen van zijn beroepschrift.

De vreemdeling stelde echter dat hij op 13 april 2016 alsnog de gronden van beroep had ingediend, wat hij onderbouwde met een verzendrapport. De Raad van State oordeelde dat, hoewel een verzendrapport op zichzelf niet voldoende is om ontvangst te bewijzen, de omstandigheden in deze zaak erop wijzen dat de gronden van beroep tijdig waren ingediend. De grief van de vreemdeling slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 496,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 september 2016.

Uitspraak

201602922/1/V3.
Datum uitspraak: 20 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 april 2016 in zaak nr. 16/6761 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 18 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.E.A. Charry, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 1 april 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vreemdeling in strijd met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb geen gronden van beroep heeft ingediend. Daartoe heeft zij redengevend geacht dat de vreemdeling op 5 april 2016 beroep heeft ingesteld, dat hij bij faxbericht van 7 april 2016 is geïnformeerd dat het ingediende beroepschrift niet aan de daaraan te stellen vereisten voldeed en hij in de gelegenheid wordt gesteld om binnen vijf werkdagen alsnog zijn gronden van beroep in te dienen, en dat ten tijde van de uitspraak deze gronden nog niet waren ontvangen.
2. In zijn enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu hij bij faxbericht van 13 april 2016, en derhalve binnen de gestelde termijn, de gronden van het beroep aan de rechtbank heeft verzonden. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een verzendrapport overgelegd.
3. Uit het overgelegde verzendrapport kan worden afgeleid dat de vreemdeling op 13 april 2016 een aanvullend beroepschrift met daarin de gronden van het beroep succesvol heeft verzonden naar het op voormeld faxbericht van 7 april 2016 genoemde faxnummer van de rechtbank. Desgevraagd heeft de rechtbank geen nadere informatie kunnen verstrekken over de vraag of zij rond het gestelde tijdstip van verzending of op een later moment een faxbericht van de vreemdeling heeft ontvangen dat voldoet aan de omschrijving in voormeld verzendrapport. Hoewel een verzendrapport in beginsel onvoldoende is om reeds op grond daarvan ervan uit te kunnen gaan dat een bij faxbericht verzonden stuk daadwerkelijk is ontvangen, moet het er onder deze omstandigheden voor worden gehouden dat de vreemdeling zijn gronden van beroep tijdig aan de rechtbank heeft doen toekomen.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank moet over de vergoeding van deze kosten beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 april 2016 in zaak nr. 16/6761;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Verbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2016
574.