201600676/1/A2.
Datum uitspraak: 28 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2015 in zaak nr. 15/3195 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft het college aan [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) een tegemoetkoming in planschade ten bedrage van € 4.300,00 toegekend.
Bij besluit van 9 april 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2016, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.L.A. Verhoeven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. [partij] heeft 23 januari 1975 de eigendom verkregen van het perceel [locatie 1] te Hoogerheide. Hij heeft op het perceel een vrijstaande woning laten bouwen. [partij] heeft het college op 29 augustus 2013 gevraagd om een tegemoetkoming in planschade, bestaande uit waardevermindering van zijn perceel, die hij stelde te lijden ten gevolge van de bestemmingsplannen "Centrum Hoogerheide" (hierna: (bestemmingsplan 1) en "Kom Hoogerheide-Woensdrecht, 2e herziening [locatie 2]" (hierna: bestemmingsplan 2).
2. [appellant] is eigenaar van het ten zuidoosten van het perceel van [partij] gelegen perceel Torontolaan 1a te Hoogerheide (hierna: het bouwperceel). Hij heeft op het bouwperceel een vrijstaande woning laten bouwen. Het bestemmingsplan 2 heeft de bouw van de woning op het bouwperceel planologisch mogelijk gemaakt. [appellant] heeft met de gemeente Woensdrecht op 25 september 2012 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarin onder meer is bepaald dat een door het college toegekende tegemoetkoming in planschade ten gevolge van bestemmingsplan 2 voor rekening komt van [appellant].
Besluiten college
3. Het college heeft aan het besluit van 24 juni 2014 een door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) opgesteld advies van mei 2014 ten grondslag gelegd. Daarin is het volgende vermeld. Op basis van een planologische vergelijking van het bestemmingsplan 1 met het voorheen geldende "Uitbreidingsplan in onderdelen, inclusief 1e herziening" komt de SAOZ tot de conclusie dat het bestemmingsplan 1 voor [partij] niet tot een planologisch nadeel leidt. Vervolgens heeft de SAOZ het bestemmingsplan 2 vergeleken met het daarvoor geldende bestemmingsplan 1. Ingevolge het bestemmingsplan 1 was het bouwperceel bestemd als "Wonen", op grond waarvan op het bouwperceel 100 m2 aan vrijstaande bijgebouwen met een bouwhoogte van maximaal 5,80 meter en 50 m2 aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 2 tot 3 meter mochten worden opgericht. Op het bouwperceel mocht geen hoofdgebouw worden opgericht. Het bouwperceel mocht verder voor tuinen en erven worden gebruikt. Ingevolge het bestemmingsplan 2 is het bouwperceel bestemd als "Wonen - 1", op grond waarvan op dat perceel een vrijstaande woning met een maximale bouwhoogte van negen meter, met bijgebouwen, aanbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag worden opgericht. De nieuwe woning kan op zestien meter van de woning en op zes meter van de grens van het perceel van [partij] worden gerealiseerd. De planologische verandering leidt tot enige aantasting van het uitzicht vanaf het perceel van [partij] en enige vermindering van de toetreding van zonlicht op dat perceel. Deze nadelen zijn beperkt, omdat voorheen onder het bestemmingsplan 1 op het bouwperceel ook al bebouwing was toegestaan. De planologische verandering heeft tevens tot gevolg dat het bouwperceel intensiever kan worden gebruikt, nu op dat perceel, anders dan voorheen, een zelfstandige woning is toegestaan. Verder is relevant dat rondom het perceel van [partij] de gronden zijn bestemd en grotendeels ook in gebruik zijn voor woondoeleinden. De SAOZ heeft de waarde van het perceel van [partij] onder bestemmingsplan 1 getaxeerd op een bedrag van € 285.000,00 en onder bestemmingsplan 2 op een bedrag van € 275.000,000 en aldus het planologisch nadeel bepaald op een bedrag van € 10.000,00. Voor het normaal maatschappelijk risico komt de SAOZ tot de conclusie dat een beoordeling op basis van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in deze zaak niet leidt tot een hoger normaal maatschappelijk risico dan het forfaitaire normaal maatschappelijk risico van twee procent als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, van de Wro. Het forfaitair normaal maatschappelijk risico in deze zaak bedraagt (2% van € 285.000,00 =) € 5.700,00. De SAOZ heeft daarom geadviseerd aan [partij] een tegemoetkoming in planschade ten bedrage van € 4.300,00 toe te kennen.
Het college heeft aan het besluit van 9 april 2015 een advies van de commissie voor de behandeling van de bezwaarschriften (hierna: de bezwaarcommissie) van 2 december 2014 en een reactie van de SAOZ van 12 november 2014 op het gemaakte bezwaar ten grondslag gelegd.
Behandeling van het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college mocht afgaan op het SAOZ-advies, heeft miskend dat dit advies ernstige gebreken bevat en dat het college er daarom niet op af mocht gaan. Hij voert aan dat in het SAOZ-advies ten onrechte is vermeld dat de nieuwe woning op het bouwperceel leidt tot extra schaduw op het perceel van [partij]. Volgens [appellant] ligt de woning op zeventien meter afstand van de woning en op zeven meter afstand van de grens van het perceel van [partij] en kan de woning reeds daarom niet voor extra schaduw zorgen. Gelet op deze afstanden, kan volgens [appellant] het in het SAOZ-advies vermelde verlies aan privacy en de toegenomen hinder slechts zeer gering zijn. [appellant] voert verder aan dat naast de woning, ook voorheen al, een aarden wal ligt, waardoor voorheen ook al geen vrij uitzicht vanaf het perceel van [partij] bestond. Hij voert tevens aan dat in het SAOZ-advies te weinig rekening is gehouden met de bebouwing die het bestemmingsplan 1 op het bouwperceel toestond, waardoor evenzeer het uitzicht vanaf het perceel van [partij] kon worden beperkt. Daarbij voert hij aan dat in de Torontolaan nog vierentwintig andere woningen staan. Volgens hem leidt één extra woning nauwelijks tot een intensivering van het gebruik. [appellant] voert voorts aan dat de SAOZ weliswaar stelt dat de planologische verandering tot een beperkt nadeel heeft geleid, maar dat in het SAOZ-advies niet is onderbouwd hoe een beperkt nadeel tot een schade ten bedrage van € 10.000,00 kan leiden.
[appellant] betoogt subsidiair dat het beperkte planologische nadeel geheel onder het normaal maatschappelijk risico van [partij] valt.
4.1. [appellant] heeft in hoger beroep foto’s overgelegd waarmee hij beoogt aan te tonen dat zijn woning geen schaduwhinder op het perceel van [partij] kan veroorzaken. Het college heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat de nieuwe woning van [appellant] feitelijk een geringere hoogte heeft dan de maximale hoogte die ingevolge het bestemmingsplan 2 is toegestaan en dat de overgelegde foto’s die feitelijke situatie weergeven. Daaraan heeft het college toegevoegd dat in het SAOZ-advies bij de planvergelijking terecht is uitgegaan van de maximale bouwhoogte van negen meter die het bestemmingsplan 2 toestaat en dat een woning met die bouwhoogte schaduwhinder op het perceel van [partij] zal veroorzaken. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie in het SAOZ-advies dat de planologische verandering voor [partij] zal leiden tot enige extra aantasting van zijn privacy en uitzicht, enige extra hinder en een intensivering van het gebruik van het bouwperceel, onjuist is. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] op deze punten heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de juistheid van de in het SAOZ-advies opgenomen planvergelijking en de daarop gebaseerde taxaties van de waarde van het perceel van [partij].
4.2. De vraag of en, zo ja, in hoeverre schade tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de benadeelde en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.
De woning van [appellant] is gerealiseerd in een lommerrijke woonwijk met vrijstaande woningen op ruime kavels. Volgens de overeenkomst die [appellant] met de gemeente heeft gesloten is het perceel met vrijstaande woning [locatie 2] gesplitst en is de nieuwe woning gerealiseerd op het afgesplitste bouwperceel. Volgens een bij de overeenkomst gevoegde plattegrond van de woonwijk waarop het bouwperceel is ingetekend, heeft het bouwperceel een geringere oppervlakte dan de ruime kavels die de woonwijk kenmerken. Het bouwperceel vormde geen open plek in de woonwijk en was in zoverre niet herkenbaar als toekomstige inbreidingslocatie. Ter zitting heeft het college voorts toegelicht dat er geen op schrift gesteld gemeentelijk beleid is over de splitsing van percelen en de verdichting van bestaande woonwijken. Het voorgaande betekent dat, gezien de ruimtelijke structuur van de omgeving en het bestaande gemeentelijke beleid, de bouw van de nieuwe woning niet in de lijn van de verwachtingen lag. [partij] hoefde daarom geen rekening te houden met de bouw van de nieuwe woning van [appellant].
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht, in navolging van het SAOZ-advies, op het standpunt heeft gesteld dat voor [partij] slechts het forfaitair normaal maatschappelijk risico van artikel 6.2, tweede lid, van de Wro geldt.
4.3. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Oranje
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016
507.